gen, dat ik geen gehoor heb willen geven aan de tegenbedenkingen, die in mij opkwamen, en dar ik mij van liever lede heb laten bedwelmen door eene hersenschim. Wat ik thans lijde, wordt verzwaard door het gevoel van eigen schuld. Maar ik zal die schuld niet door het toegeven aan mijne zwakheid vergrooten. Ik heb aan den Heer V. den schrikkelijken brief van mijn' vader gezonden, met de weinige woorden, waarvan een afschrift ter uwer beoordeeling hier nevens gaat. Mij dunkt, dat ik naar eisch der zake, die geene uitdrukkingen van teederheid gedoogt, en met eene gepaste waardigheid, geschreven heb, maar aan u mag ik bekennen, dat mijn hart diep gewond is, dat ik mijn' adolf uit den grond mijner ziel beklaag en betreur, dat ik ons beide zeer ongelukkig vind. - Heb dank mijne waarde, voor het wederom in deze zaak gedane, ach ja, gij lijdt om mij, ik geloof dit zoo gaarne, ik begrijp dit zoo wel! Bid God, dat Hij mij helpe, om met gelatenheid mijnen met zoo veel doornen bezaaiden weg te vervolgen, o! mogt ik bidden, dat Hij mij spoedig opriepe tot Hem!!
Eergisteren avond hier aangekomen zijnde, zond ik terstond naar het postkantoor om te vernemen of er ook een brief voor mij was. Ik kreeg antwoord van neen, en herhaalde den volgenden dag vruchteloos mijne aanvrage. Dan des avonds wat tijdig naar mijne slaapkamer gegaan zijnde, terwijl mijne gezellinnen zich ook ter rust begeven hadden, kwam de hospes bij mijn' broeder, die nog beneden ge-