De kleine pligten (4 delen)
(1824-1827)–Margaretha Jacoba de Neufville– Auteursrechtvrij
[pagina 120]
| |
leden. Dat een man van uwe inborst, van uwe erkende deugd, en van uw verstand, het oog op mij heeft gevestigd en mij met een bijzonder welgevallen beschouwt, kan wel niet anders dan mijne eigenliefde streelen. Dat zulk een man de gedachte koestert, dat ik in staat zou wezen tot zijn geluk en genoegen iets bij te dragen, is wel geschikt om mij eenen hoogen dunk van mijne eigene verdiensten te geven, en ik heb al mijne magt over mij zelve noodig, om niet door ijdelheid weggesleept te worden. Echter wanneer ik alles bedaard overweeg, zoo klimt in mij de gedachte op: wat zou eene vereeniging met mij, den Heer D. aanbrengen? Mijne jeugd is voorbij; wat ik immer uiterlijk bevalligs mogt gehad hebben is verwelkt, teleurstellingen en smarten werkten nadeelig op mijn gelaat. En wat het inwendige betreft... gij kent mij ten deele, maar weet geenszins hoe zeer mijn hart door vroeg geledene droefheid eene wonde bekomen heeft, waarvan de naweeën zich nog doen gevoelen; hoe ik den Heer IJ. zelfs nooit heb kunnen beminnen zoo als ik eens bemind had; en hoe hoog ik u ook achte, onmogelijk voor u kan gevoelen wat ik eens gevoeld heb. Verschoon mij van het nader ontwikkelen van deze zaak, het zou mij moeijelijk vallen en nergens toe dienen. Indien ik mij mijzelve voorstel als in mijn Vaderland terug gekeerd, daar voortlevende als eene op haar zelve staande persone, zonder eenen beschermer, zonder iemand | |
[pagina 121]
| |
voor wien zij van eenig onmiddellijk belang zij, dan zie ik de toekomst donker in. Indien ik mij daarentegen mij zelve verbeelde, als uwe echtgenoote, als door u beschermd, door u geliefd, in staat om tot de veraangenaming van uwen verderen levensweg dienstig te wezen, en in het bestier van uwe huishouding van nut te zijn, dan verheldert zich mijn gezichtseinder, dan vind ik weder belang in mijn aanzijn op aarde, dan lacht het toekomende mij toe. Hier uit Wel-Ed. Geb. Heer zal u reeds blijken, waartoe ik overhel; wilt gij het met meer ronde woorden weten - ik stem in uw aanzoek, ik wil mij door den echt aan u verbinden, en zal trachten mijne pligten zoo te vervullen, dat gij nimmer berouw gevoelet over uwe keus. Lang heb ik voor u eene innige hoogachting gekoesterd, lang ben ik u hartelijk genegen geweest, maar hoe zoude ik ooit hebben kunnen denken, dat het voeden en aankweeken van die gevoelens, mij door uwe gunstige gedachten omtrent mij, niet alleen geoorloofd, maar door uwe aanvrage om mijne hand, en mijn toestemmend antwoord, een pligt worden zou? Nu, dien pligt te vervullen zal mij geenszins zwaar vallen; moge ik slechts mij van denzelven naar uw genoegen kwijten! Zoodra er aangaande ons vertrek van hier iets bepaald zal wezen, hoop ik het u te melden, en voorts omtrent eenige schikkingen met u te handelen; ontvang intusschen de hernieuwde verzekering van mijne hoogachting en | |
[pagina 122]
| |
van de hartelijke genegenheid, welke voor u gevoelt
Uwe Dw. Dienaresse en getrouwe Vriendin
emilia P. |
|