in de gebergten van Zwitserland enz.?’ - Ik antwoorder: ‘Ja mijne Lieve! ik herinner mij alles, ik heb wél aan alles gedacht. Maar is het voorheen gebeurde niet sedert jaren van eenen anderen kant zoo al niet vergeten, ten minste voorbij gezien? is er niet sedert het bedoelde ongeluk zeer veel tijd verloopen, van welke tot weder aanknooping van oude betrekkingen, indien zulks verlangd ware geworden, men gebruik zou hebben kunnen maken? Zou ik redelijk handelen indien ik bleve wachten op iets, waarvan mogelijk ja waarschijnlijk nimmer meer de vraag wezen zal? Zou ik wijsselijk te werk gaan, wanneer ik een te verkrijgen goed, om eene schim verwierp?’ Trouwens, licht gij mij voor met uwen raad, en zeg het mij onbewimpeld, indien gij meent, dat mijne overleggingen geen' steek houden. Ik wil u naauwelijks vragen of er ook iets in mijn's vaders brief (welke onder u berust) staat, waardoor ik anders zou moeten besluiten dan ik gezind ben te doen, want het komt mij ten uiterste onwaarschijnlijk zoo niet onmogelijk voor, dat in dien brief iets betrekkelijk het aanzoek van den heer D. zou kunnen te vinden wezen. In alle geval, ik maak staat op uwe hulp en trouw, en hoop spoedig antwoord van u te ontvangen, daar ik het schrijven aan den Heer D. zal uitstellen, totdat ik uwe meening ken, want toch ik behoef u niet te herhalen, en met vele betuigingen te staven, hoe groot voor