dat indien ik lang draalde, het niet onmogelijk zijn zou, dat ik achteruit ginge, want.... mijne eertijds zoo aangebedene schoone is niet schoon meer, de twaalf jaren, die er tusschen onze laatste ontmoeting en ons wederzien zijn verloopen, hebben zeer nadeelig op haar gelaat gewerkt, en aan het beeld, dat ik voor oogen had, is euphémie thans zeer ongelijk. Maar ik wil dit vergeten, ik wil alleen gedenken aan wat de ongelukkige voor mij leed, wat zij leed door het overlijden van ons lieve kind, wat zij door vervolgingen en armoede uitgestaan heeft, ik wil als een eerlijk man handelen, en mijne begane dwaasheid zoo veel mogelijk weder goed maken. Binnen kort ziet gij mij dus met mijne echtgenoote weder terug en ik hoop, dat gij haar zusterlijk zult ontvangen. Niet dat ik begeer bij u te komen inwonen, of met u uwe schatten te deelen, maar ik eisch de burgerlijke beleefdheid van u, van delphine en van marianne. Uwe bedreigingen sla ik ten eenenmale in den wind, wilt gij mij onterven, dit is uwe zaak, de mijne is het, niet te dulden, dat mijne vrouw eene slechte bejegening onderga, de mijne is het vooral, aan een door mijn toedoen ongelukkig geworden mensen, de rust weder te geven en haar hare overige dagen in genoegen te doen slijten. Ik zal altijd dankbaar zijn voor het weinige, dat gij en Mevr. rosset aan sérafine gedaan hebt, maar deze dankbaarheid zelve moet onder doen voor mijn' pligt jegens de moeder van