De kleine pligten (4 delen)
(1824-1827)–Margaretha Jacoba de Neufville– Auteursrechtvrij
[pagina 8]
| |
dan weet gij dat ik sedert mijn vertrek uit het Instituut van den Heer A. mijn' intrek bij den Heer V. heb genomen, en onder dien's geleide in het begin van Mei op reis ben gegaan. Dan weet gij, dat ik mijnen waardigen onderwijzer, aan wien ik door mijn' vader zelven ben toevertrouwd geworden, en onder wiens bescherming ik zoo vele jaren heb geleefd, met groote aandoening heb vaarwel gezegd; dat ik geenszins heb kunnen beantwoorden aan de (misschien wel gemaakte) droefheid van moeder, toen ik bij haar afscheid kwam nemen, dat ik niet heb kunnen bemerken dat marianne veel spijt had van mij te zien weg gaan, waarom ik minder geloof sla, dan ooit, aan al wat moeder van hare genegenheid te mijwaarts gepraat heeft; dan weet gij dat ik mij thans regt gelukkig vind, ver van Lauzanne, verlost van de kwellingen, welke mij daar in het laatst zijn te beurt gevallen, en steeds nabij een' vriend, die mijne meeste achting en liefde verdient. Toen ik hem uwen lieven brief van 10 Maart voorgelezen had, zag ik tranen in zijne oogen glinsteren. Ik vraagde hem: ‘Hoe toch kent gij mijne zuster? ik heb u nimmer bij ons gezien, en nooit van u hooren spreken, leg mij mag ik u bidden dit raadsel uit!’ Hij scheen in zijne gedachten verzonken mij niet te hooren, eindelijk als uit den slaap ontwakende, zeide hij: ‘Wat vraagt gij?’ ‘Hoe het komt (antwoordde ik hem) dat gij emilia personelijk kent?’ ‘Hoe dat komt? hervatte hij met een' zucht, ‘och lieve fredrik! | |
[pagina 9]
| |
gij weet immers dat ik een Nederlander ben? Ik heb vóór dat ik het vaderland verliet, met uwe zuster bij hare tante te Arnhem gelogeerd, haar toen dagelijks gezien, dagelijks met haar gesproken, dagelijks hare deugden beter leeren kennen.... maar dat is altemaal lang geleden, ik was toen nog jong, nu ben ik al over de veertig jaren oud!’ Ik wilde meer vragen, maar hij vatte en drukte mij vurig de hand, en zeide: ‘Ziet gij dien gindschen toren, welk dorp zou dat wel zijn?’ Hieruit begreep ik dat hij het gesprek wilde afwenden, om welke reden kon ik volstrekt niet begrijpen, maar ik zweeg. Op een' anderen dag vraagde hij mij of ik den Heer IJ. gekend had en welke soort van mensch die was? Ik antwoordde: ‘Hij zag er wel uit, was een lief man en een zorgvuldig dokter, het is wel droevig voor emilia geweest dat zij hem heeft verloren!’ ‘Inderdaad!’ zeide hij, ‘als men iemand bemint is het hartverscheurend die te verliezen!’ Toen was het mijne beurt om het gesprek af te wenden, want ik begreep dat V. zich den dood zijner echtgenoote herinnerde. Ik deed dan wat mij mogelijk was om zijne sombere gedachten te verstrooijen, maar hij bleef lang treurig en afgetrokken. - Het reizen bevalt mij bij uitstek goed, ik heb reeds veel fraais en vreemds gezien en zie alle dagen meer. Misschien kom ik nog wel te Rome, begrijp emilia uw fredrik te Rome! wie had dat ooit kunnen denken toen wij | |
[pagina 10]
| |
zoo stilletjes te zamen te Zeist zaten, of wanneer vader mij nopens de keizers ondervraagde en ik den naam van heliogabalus nooit kon onthouden! Wat heb ik toen het boek van millot niet wel verwenscht! en thans is het mijn getrouw gezelschap, lezende ik daarin zoo dikwijls ik er tijd toe heb, om als wij Italien's hoofdstad mogten bereiken, niet onkundig bij de overblijsselen van de vermaarde gebouwen te staan gapen, en om mijn geheugen ten aanzien van de groote gebeurtenissen, welke in het schiereiland plaats gehad hebben, te versterken. Had ik deze reis niet gedaan, hoe gaarne zou ik niet volgens uw plan met u hier of daar in Holland zijn gaan wonen, maar dit kan nog plaats grijpen, waarom zouden wij na mijne terugkomst niet een huishoudentje te zamen kunnen opzetten; ik zou dat heel aardig vinden en ik twijfel niet of wij zouden het zeer goed met elkander schikken. Veel te werken om den kost te verdienen zal ik wel niet noodig hebben, volgens hetgeen ik door willem van ons fortuintje heb vernomen, ik zal dan een mooi wagentje met een paar frissche paarden koopen, en daarmee met u en met wie gij mee wilt nemen, dagelijks tourtjes rijden, dan te huis komende u wat voorlezen, misschien wel uit het journaal dat ik thans maak, of met u kuijerende u het een of ander van mijn wedervaren op de school, of op reis vertellen, of u aanhooren als gij mij wat van Brussel te verhalen zult hebben - kortom, wij zullen onzen tijd aan- | |
[pagina 11]
| |
genaam doorbrengen, tot dat ik mogelijk ook eens het voorbeeld van willem volge, maar daartoe moet zich een ander voorwerp aan mij opdoen dan marianne des saules, anders blijf ik altijd die ik ben. Dan hoe dit ook zij, met eene vrouw of zonder, u wil ik niet verlaten, gij moet maar zorgen als het op het koopen of huren van een huis zal aankomen, dat het groot genoeg zij om meer dan ons beide te bergen. En nu vaarwel, groet al wie naar mij mogten vragen (en dit zult gij ligt kunnen doen, want ik ken niemand te Brussel) en wees verzekerd van mijne hartelijke vriendschap.
Uw liefhebbende broeder
fredrik P. |
|