| |
| |
| |
| |
De kleine pligten.
LIX. Brief.
Emilia P. aan Karolina van L.
Retraite bij Brussel, 2 Julij 1814.
Ontvang mijn laatste schrijven van hier, lieve karolina! Eergisteren ben ik in goeden welstand bij Mevr. R. terug gekomen, en overmorgen meen ik met haar de reize aan te nemen. Dan wij zullen niet slechts met ons beide den togt naar Straatsburg doen. De Gravin de B. zal ons met hare dochter ernestine, eene kamenier en een' reisknecht vergezellen. Deze schikking doet mij zeer veel genoegen; eensdeels omdat het bijzijn van onze twee gezellinnen mij niet anders dan aangenaam wezen kan, anderdeels omdat ik door de vriendelijke aanbieding van Mevr. de B., om in hetzelfde Hôtel met haar te verblijven, bevrijd ben van de vrees, om bij louise borlet over de hand te komen.
| |
| |
Henriëtte W. keert voor zoo lang, ten minste, als Mevr. R. uit zal blijven, bij hare moeder terug; anastasie is als opzigtster of Bonnc bij twee jonge kinderen van eene weduwe in Brussel geplaatst; zoo is alles behoorlijk geregeld, en kunnen mijne vriendin en ik, ons onbeschroomd voor eene wijle verwijderen. Gemakkelijker dan ik gedacht had, heeft zich alles geschikt, alweder een bewijs, dat men zich niet te zeer over de wereldsche zaken moet bekommeren. Maar wie zou zich ook nog over kleinigheden verlegen maken, daar wij zoo kortelings gezien hebben hoe groote aangelegenheden zich schikken, en zaken van het meeste gewigt op eene allezins onverwachtte wijze, ten goede kunnen keeren. Waarlijk wie immer het bestaan van eene allesbesturende Voorzienigheid in twijfel kon trekken, moet thans wel van zijne dwaling genezen zijn, want toch wat wij sinds weinige maanden in het staatkundige hebben zien gebeuren is zoo verwonderenswaardig en gaat zoo ver alle menschelijke berekeningen te boven, dat het elken nadenkenden moet verstomd doen staan, en God's werkende hand doen erkennen en eerbiedigen. Ik ben nog vol van al wat ik in Holland heb gezien; blijde aangezigten, bezige werklieden, den herlevenden handel! O dat ik nog eenige dagen had kunnen blijven! dat ik de feestviering had kunnen bijwonen, welke plaats moet hebben, ter eere van den vorst, die zich zoo vele opofferingen heest laten welgevallen, die de oude hoofdstad zijn's rijks niet gespaard heeft, om
| |
| |
maar den dwingeland te beteugelen; die zegevierend, Parijs, waar sedert zoo vele eeuwen geenen uitheemschen vijand den voet had gezet, is binnen getrokken; ja dat ik den persoon van dien waarlijk grooten alexander zelven had mogen aanschouwen! Nog dank ik u en uwen vriendelijken echtgenoot voor alles goeds, hetwelk ik van uwent wege heb genoten. Ik roep meermalen alles, uwe viendschaps betooning, de beleefdheid van den Heer van L., de minzaamheid van uwe lieve kinderen, enz., in mijn geheugen terug, en verblijde mij, dat ik, mij van u verwijderende, zulke aangename herinneringen, mede voeren zal. Wat was uw oom D. vrolijk! mij dunkt die goede man is jong geworden, sedert dat hij zijn Vaderland herboren ziet! trouwens zulks is wel te begrijpen, ik kreeg haast berouw van mijne belofte aan Mevr. R. gedaan, om haar te vergezellen, en zou al ligt hebben kunnen besluiten, om niet weder te vertrekken, indien mijn woord mij niet gebonden had. Gij zult wel zeggen: nu Mevr. R. toch gezelschap had, zoudt gij u van het medegaan hebben kunnen verschoonen; dit is ook bij mij opgekomen, en ware de tijding van het voornemen der Gravin mij, terwijl ik nog in Holland was, geworden, ik zou geloof ik eene poging tot te huis blijven gedaan hebben. Maar eens weder op Retraite terug, en al mijne schikkingen tot medegaan gemaakt zijnde, gou het wat wispelturig geschenen hebben, indien ik ernstige pogingen, om van mijne belofte ontslagen
| |
| |
te worden, gedaan had. Evenwel heb ik van dit laatste eens, zoo als men zegt, een balletje opgegooid, maar ik werd toen zoo duidelijk gewaar, dat het mijner oude vriendinne eene groote teleurstelling zou geweest zijn, indien ik haar niet vergezelde, dat ik terstond besloot er verder over te zwijgen. - Denk echter niet dat het geluk mijn's Vaderlands alleen, mij drong, om eenig leedwezen te gevoelen, wegens mijn aanstaand vertrek, uwe persoon, het aanschouwen van uw huisselijk geluk, en van (mag ik het zeggen) de goede orde, welke er bij u heerscht, werkte krachtiglijk mede, om mij te doen denken: zeer gaarne bleve ik hier! schoon ik toch wel weet dat ik te huis zijnde, al ligt verlegen wezen zou met het besteden van mijnen tijd! O karolina klaag toch nooit over beslommeringen en drokten door uwe huishouding of door uwe kinderen veroorzaakt, het is waarlijk veel gelukkiger eenige wezenlijke bezigheid te hebben, al is daar ook zorg en moeite mede verbonden, dan bezigheid te moeten zoeken! Zoo lang ik met Mevr. R. te zamen gewerkt heb aan de opvoeding van de haar toevertrouwde jonge personen, heb ik nog iets, zoo al niet noodzakelijks, ten minste nuttigs uitgevoerd, maar ik voorzie dat, na bij louise een en tijd lang geweest en zoo aan meer rust gewend te zijn geworden, mijne oude vriendin niet ligt weder hare vorige bemoeijingen op zich zal nemen; wat dan voor mij? Indien ik Mevr. R. kon doen besluiten, om met mij in Holland te komen wonen, zou ik het een' zeer
| |
| |
aangenamen pligt rekenen haar hare laatste levensjaren op eene gemakkelijke wijze te doen slijten, en met kinderlijke zorgvuldigheid haar op te passen en te verzorgen, die in mijne jeugd zoo veel voor mij gedaan en gezorgd heeft, maar ik weet, dat zij niet gaarne in mijn Vaderland zich voor goed zou nederzetten, en toch ik verlang niet voor altijd ergens anders te verblijven. Gesteld, wij verlaten elkander en ik keer huiswaarts terug; wat is daar voor mij te doen? immers zoo goed als niets. Ik hoop dan op U, en vlei mij met de gedachte, dat gij mij dikwijls ten minste mijn petekind zenden zult, want liever wil ik hem het A B leeren, dan den geheelen dag niets, waarover ik mij des avonds verheugen kan, uit te voeren.
Het is niet onbelangrijk na te gaan hoe onderscheiden de pligten zijn, welke het Opperwezen aan verschillende menschen oplegt te vervullen, en hoe God's wijsheid hen als bij de hand geleidt in omstandigheden, welke tot het uitoefenen van die pligten gelegenheid geven. Zoo wordt bij voorbeeld thans van u werkzaamheid, ijver en overleg, gevorderd, en gij zijt onder god's bestel op een standpunt gekomen van waar gij aan die vereischten beantwoorden kunt. Van mij schijnt geduldige onderwerping, en lijdzaamheid in ontberingen gevorderd te worden, en gij weet of ik niet van veel wenschelijks ben beroofd! Maar is het almede niet vreemd, dat bijkans elk mensch met het hem opgelegde niet te vreden is, en meent dat hij de taak van een' anderen veel gemakkelijker en ge- | |
| |
noegelijker dan zijne eigene, volbrengen zou? Wie veel beslommeringen heeft, wenscht naar rust, en meent dat hij aan rust zich bij uitnemendheid wel zou gewennen, niet alleen, maar met de grootste dankbaarheid de rust genieten zou; en wie een rustig leven leidt, vindt in de eenzelvigheid zijner dagen verveling, waant dat hij regt tot arbeidzaamheid geschikt zou wezen, en met een' onvermoeiden ijver arbeiden zou! De hoog in rang verhevene en daardoor het voorwerp dat allerwege opzien baart, voelt vaak zich zeer belast met zijne verpligtingen, en warsch van den omslag dien hem omringt, tracht hij naar de zeldzaam voorkomende gelegenheden, om eens ongemerkt te kunnen verschijnen, en benijdt hij dengeen, die niet opgemerkt wordt, terwijl deze voor wien mogelijk het geduldig dragen van het leed der miskenning een' pligt geworden is, verrukt wordt op de gedachte van werwaarts hij komen zou, gevolgd, aangestaard, als iets bijzonders aangewezen te worden. Rijken, voor wie het milddadig geven een' pligt was, hebben wel eens gewenscht, minder te bezitten, om door gedurige aanvragen minder te worden gekweld, en bevrijd te zijn van de verlegenheid, welke het bewaren van wereldsch goed tegen de hand des ontrouwen, gemakkelijk medebrengt. Minvermogenden, o hoe hebben zij zich niet dikwerf beklaagd over den pligt der dankbaarheid, die hen opgelegd was, en gewenscht in overvloed te leven, al ware het slechts om te doen zien hoe zij edelmoedig geven, en geenen dank
| |
| |
verlangen zouden! Het is goed dat God voor ons kiest, nu hebben wij slechts partij te trekken van onze plaatsing, en de moeijelijkheid van dit naar eisch te doen, bewijst genoeg hoe ellendig wij ons gedragen zouden, indien wij zonder hoogere leiding, ons eigen lot en onze verpligtingen konden bepalen. - Maar ik schrijf al voort, alsof ik niet in dit oogenblik, zelve tot eene andere werkzaamheid geroepen ware, ik moet namelijk nog wat opredden, nog wat inpakken, de laatste hand leggen aan hetgeen tot mijne reize noodzakelijk is. Vaar dan wel, mijne lieve karolina, vergezel mij met uwe gedachten, en wees verzekerd, dat de mijne zich dikwijls uwaarts keeren zullen, en dat ik allerwege ben en blijf
Uwe liefhebbende Vriendin
emilia P.
|
|