De kleine pligten (4 delen)
(1824-1827)–Margaretha Jacoba de Neufville– Auteursrechtvrij
[pagina 299]
| |
Amsterdam, 6 Junij 1814.De vriendelijke wijze op welke gij den brief dien ik u even na onze gezegende omwenteling schreef, beantwoord hebt, zeer geachte en lieve vriendin, doet mij de vrijheid nemen van u nogmaals te schrijven daar ik zoo vol ben van al het wonderbare dat onder mijne oogen als het ware geschiedt, dat het mij eene behoefte is er over te praten met iemand die in mijne gevoelens deelt. Ik behoef u zeker niet stuksgewijze te verhalen wat er zoo hier als elders gebeurd is, want dit zult gij uit de nieuwspapieren weten, maar ik moet u toch geluk wenschen met den vrede, die volgens hetgeen wij vernemen, nu laatstelijk te Parijs is gesloten. Niet waar emilia! wie had zulks een jaar geleden kunnen denken? Indien men mij toen gezegd had: Gij zult getuigen zijn van napoleon's val; die man zal als banneling uit Frankrijk vertrekken; de Keizers van Oostenrijk en van Rusland, de Koning | |
[pagina 300]
| |
van Pruissen en de Engelschen zullen in Parijs den baas zijn! Gij zult in Amsterdam de oude Prinses van Oranje wederzien en haren zoon als uwen Vorst begroeten, gij zult de Kweekschool zien herstellen, den handel zien herleven enz. enz.!! Ik zou geantwoord hebben: Snorrepijpen! daar zal niets van vallen! de oude zeeman zal lang onder de aarde liggen eer (indien immer) zulke wonderen gebeuren! Dan het is geschied, ik droom toch niet, alles is waar! Moeten wij dan niet ten hoogsten dankbaar zijn aan Hem die dat alles zoo genadiglijk bestuurd heeft? en maakt zich niet aan de grofste ondankbaarheid schuldig wie nog murmureert, wie nog klaagt, wie nog god's gunst niet groot genoeg vindt? mij dunkt het waarlijk zoo, en toch lieve kind! zijn er zulke menschen, toch zijn er ontevredenen die om dat hier en daar nog een hikje en een hakje plaats heeft, al het goede voorbij zien. De zulke verbeeld ik mij, als menschen die op weg zijnde door eene zware regenbui aangevallen, koud en nat moeten voortgaan, zonder het minste vooruitzigt aan de lucht te bespeuren dat het weder beteren zal; die dan evenwel op het onverwachtst den Hemel zien opklaren, de wolken verdwijnen en zich voelen verwarmen en verdroogen door eene koesterende zon, maar welke menschen dan hun groot geluk voorbijziende, nog klagen over sommige droppels die van de boomen afdruipende op hen nedervallen. Hoe! wil men dan het volmaakte op eene wereld waar de onvol- | |
[pagina 301]
| |
maaktheid heerschen moet? Wil men dat de Vorst een God, en alle personen welke hij gebruikt Engelen zouden zijn? - Toen ik laatst eens in mijn avond collegie eenige van die brommers ontmoette en aanhoorde, werd ik zoo boos dat ik niet kon nalaten hen fris de waarheid te zeggen, en te waarschuwen op dat zij niet door hunne schandelijke misnoegdheid, op nieuw eene dergelijke straf aan het Vaderland berokkenden, als die van welke wij nu ontheven zijn, maar welke ons, mijn's inziens zeker getroffen heeft, omdat wij in vroegere gezegende tijden ook hebben gemurmureerd. - Naarden is over, de nationale garde is ontbonden, de gardes d'honneur zijn genoegzaam alle terug, de zee is open, de douaniers zijn weg, men hoort Hollandsch en niet dan Hollandsch op de straten spreken, de schepen dragen weder Hollandsche namen, en heeten niet meer, zoo als ik het zag, in slecht Fransch: Le bien portant d' Amsterdam voor Amsterdam's welvaren of La jeune Corneille voor de jonge Cornelis, men ziet weer bouwen, weer huizen opschilderen enz. enz., in een woord alles keert tot orde en welvaart terug! En men zou knorren, men zou niet blijde zijn! Foei! Ik weet wel dat ik buiten mij zelve ben van vreugde, dat ik niet uitdrukken kan, wat ik voor dankbaarheid gevoel! Indien ik iets zou noemen dat mij niet regt naar den zin is, het zou wezen mijne tegenwoordige levenswijze. Wat ik aan mijne schoonzuster M. gedaan heb, toen zij in ongele- | |
[pagina 302]
| |
genheid gekomen was, heb ik moeten doen en het berouwt mij ook juist niet het gedaan te hebben, doch sinds mijne vrouw (die ik schoon zij ook wel hare grillen had, toch hartelijk beminde) overleden is, zit ik altijd met zuster alleen, en och lieve emilia! zij is zulk een nietsbeduidend, zulk een dikwijls lastig mensch, er valt zoo niet met al degelijks mee te praten; als ik te huis kom, vind ik of niets, of haar, en zij is bijkans erger dan niets. Dikwijls ga ik bij karolina, maar die kan ik toch ook niet altijd met mijne bezoeken lastig vallen, ik weet genoeg dat jonge lieden, oudere dikwijls voor potkijkers aanzien, en mijn peetekind maakt het in alle opzigten te wél dan dat ik haar zou willen reden geven om te vermoeden dat ik mij in hare bemoeijingen wenschte intedringen. Waart gij hier Jufv. P.! dan verdeelde ik mijnen tijd tot bezoeken, tusschen u en haar, gij zoudt mij toch wel toestaan van tijd tot tijd een uurtje met u te komen praten; als ik nog denk aan de reeds ver verloopene dagen toen ik in uw dagelijks bijzijn zoo veel genoegen had, toen wij te zamen naar ZandvoortGa naar voetnoot(*) gingen, en den Hout doorkuijerden, en in de BeverwijkGa naar voetnoot(†), zoo beknord werden wijl ons eene regenbui overvallen had, heugt het u nog? als ik aan dat alles denk, zeg ik, dan voel ik dubbeld het gemis van uw bijzijn, dan vraag ik: | |
[pagina 303]
| |
waarom zwerft toch dat lieve mensch zoo ver van ons allen af, waarom liepen de omstandiglieden zoodanig te zamen dat zij meer genoegen vond in eene vreemde plaats dan in ons midden?.... Maar vergeef mij emilia! ik moest dit niet geschreven hebben, want het zal bij u droeve herinneringen verlevendigen, ware uw vader niet gestorven en uw aanstaanden bruidegom IJ., gij zoudt hier zijn, gij hebt misschien eene wijze partij gekozen met bij eene hartvriendin te gaan wonen, dan - gij hebt toch ook vrienden hier, vrienden die u alle mogelijke bewijzen van hunne verknochtheid geven zouden indien gij terug kwaamt, ei lieve zal dat nooit gebeuren? Ik voor mij stel zoo veel belang in uwe wederkomst dat ik al eens gedacht heb om naar Brussel te reizen, en u al mijne redenen bloot te leggen, maar dan denk ik weder: Wat zoudt gij oude zeeman vermogen?! - blijf te huis, en wacht van den tijd, wat deze misschien eindelijk te weeg brengen zal. Dat de tijd mijne wenschen vervulle is wat ik misschien een weinig baatzuchtig hoop. Vaarwel lieve kind, ontvang de minzame groete van karolina aan wie ik gezegd heb dat ik u meende te schrijven, en wees hartelijk gegroet van uwen Dienaar en Vriend
D. |
|