Het boerenmeisje, wier gelaatstrekken en houding men altijd gevonden had veel overeenkomst met die van Mevr. V. te hebben, had gediend om te voleindigen, wat men volgens eene silhouëtte en volgens hetgeen beide jongelingen zich van de uitwendige gedaante mijner pauline herinnerden, begonnen had. Fredrik was geheel niet gesticht over mijne verschijning: ‘hoe ongelukkig,’ zeide hij, ‘dat gij nu juist komt, morgen hadden wij u dit portret willen brengen en het u aanbieden als een klein bewijs van onze vriendschap en dankbaarheid!’ - ‘O!’ riep ik diep getroffen uit, ‘ik neem het als zoodanig zeer gaarne heden aan en ben erkentelijk voor uwe oplettendheid.’ Na dit verhaal, waarbij ik gaarne mijne betuiging voeg, dat ik niets, hetwelk eenige genegenheid tusschen uw' broeder en het bewuste meisje verraadde, gewaar geworden ben, kan, dunkt mij, U Wel-Ed. Geb. gerust zijn, en vastelijk gelooven, dat fredrik u geenszins zoekt te misleiden; misschien is Mevr. P. door den schijn bedrogen geweest, maar voor zoo veel ik van haar weet, komt het mij niet onwaarschijnlijk voor, dat zij eigenbatige inzigten heeft. Ik beloof u mijn best te doen om uw' broeder tegen alle bedriegerijen van dien kant te beschermen, en wanneer ik het noodig mogt keuren, u van het een of ander, hetwelk voorvallen kon, te verwittigen, zal ik de vrijheid nemen u nogmaals te schrijven. Hopende aan uw vertrouwen beantwoord en eenige geruststelling verschaft te hebben aan alle, die be-