| |
L. Brief.
Emilia P. aan Karolina van L.
| |
Retraite bij Brussel, 11 Januarij 1814.
Hartelijk, of welk krachtiger woord zal ik gebruiken? Uit den grond mijner ziele, lieve karolina! wensch ik u, mij zelve, alle mijne vrienden en bekenden, geheel mijn Vaderland geluk met den wonderen keer van zaken, met de genadige werking god's die zoo krachtig gebleken is, in onze verlossing van het dwangjuk waaronder wij zoo lang gebukt gingen. Nederland is dan weder vrij! is dan weder een staat op zich zelven! Wordt dan weder door een' Hollander geregeerd! O! ik kan niet uitdrukken welke vreugde wij doorstroomt wanneer ik aan dat alles gedenke; alleen smart het mij dat ik geen ooggetuige ben geweest van die heuge- | |
| |
lijke gebeurtenissen, gaarne had ik in al de angsten gedeeld, om het genot van de algemeene blijdschap te kunnen hebben. Ik dank u, ik dank den vriendelijken heer D., ik dank uwe schoonzuster julie voor de brieven welke gij alle mij geschreven hebt, zij hebben mij meenig een aangenaam oogenblik doen doorbrengen. Trouwens de aangename oogenblikken waren hier schaars, het doortrekken van allerlei krijgsvolk, van vlugtende Franschen, het inkwartieren dan van dezen, dan van genen, de twijfel-moedigheid waarin men gestadig verkeerde, de verschillende inzigten van verschillende personen enz. enz. bragten hier eene ongerustheid te weeg, welke nog niet geheel geweken is. Evenwel zijn wij hier van Franschen bijna geheel bevrijd, en slechts eenige Gendarmes en enkele douaniers wordt men nog gewaar. Ware het jaargetijde niet zoo ongunstig, en kon men met meer veiligheid reizen, ik zou lust hebben om met Mevr. R. naar Holland te komen, maar daar aan valt niet te denken, en mij alleen op weg te begeven en mijne oude vriendin thans te verlaten, zijn dingen welke ik niet vermag. - Volgens schrijven van julie zijn eenige gardes d'honneur weder te huis, en onder dezen de jonge d'E.; gij zijt terstond de moeder gaan bezoeken, en hebt mij dit uitdrukkelijk laten melden; ik heb geglimlacht bij het lezen van het artikel des briefs hetwelk van deze zaak melding maakt, en zeer wél begrepen waarom gij wildet dat ik van uwe naauwkeurigheid kennis droege. Maar karolina ik be- | |
| |
hoef thans geene bewijzen meer om zeer wel te weten, dat gij veel bezadigder denkt en zijt dan een jaar of zes geleden, en ik ben overtuigd van uwe opregte zucht van zoo veel te verbeteren als gij toen door loszinnigheid mogt verkorven hebben. Gelukkig gij en alle die in jaren vorderende in zedelijke beterschap toenemen! Ik heb groot medelijden met Mevr. S. die nog haren zoon moet missen, die jongman beviel mij regt toen ik hem in Amsterdam, wanneer hij nog onder het opzigt van den Heer borlet was, meer dan eens gezien heb. Onze jonge dames kennen hem, zijnde hij eenige weken in Brussel geweest toen zijn Gouverneur hem in 1809 verliet. Het schijnt dat hij toen vooral aan henriette W. zeer wel bevallen is, en voor haar eenige bijzondere oplettendheden gehad heeft, ten minste ernestine heeft haar dikwijls met hem geplaagd, en een klein blosje is dan op hare kaken merkbaar geweest, terwijl laatstgenoemde het maar half aardig scheen te vinden dat niet zij het voorwerp van des jongelings bijzondere oplettendheid geweest was. Het doet mij altijd leed wanneer ik in ernestine die wangunstigheid gewaar wordt, welke altijd op den grond van haar hart ligt en zich van tijd tot tijd openbaart. Mevr. R. zelve, weet niet hoe zij die verkeerdheid ontwortelen zal. Deze zeide mij laatst eens: ‘Het is vreemd, dat er sommige ondeugden zijn, tegen welke door eene opvoedster geene andere middelen kunnen gebruikt worden dan waarschu- | |
| |
wingen, welke geen het minste nut doen, zoo niet de persone welke met die ondeugd behebt is, zelve alle pogingen aanwendt om die te overwinnen, terwijl sommige andere ondeugden, door een' wenk, voor het oogenblik ten minsten kunnen gestuit worden en minder zelfbebeersching tot overwinning behoeven. Tegen de wangunst kan ik wel prediken, derzelver verfoeijelijkheid kan ik wel afschilderen, ik kan wel zeggen: wees niet wangunstig, gij moogt het niet wezen, enz.; maar dan heb ik afgedaan. De schuldige moet dan haar zelve onderzoeken, haarzelve bestrijden, hare neiging veranderen, hetwelk eene hoogstmoeijelijke taak is, of zij blijft dezelve schoon zij voor het uiterlijke geen blijk meer van haar gebrek gevende, mij kan doen denken dat zij genezen is. Onder de andere soort van ondeugden waarvan ik sprak wil ik nu eens noemen, die van iets vertellende niet juist de waarheid te spreken. Na tegen zulk eene fout, die ligt eene hoogstschadelijke hebbelijkheid worden kan, gewaarschuwd te hebben, kan de opvoedster wanneer zij eens gewaar wordt, dat hare élève zich aan dezelve gaat schuldig maken, dikwijls slechts door haar beteekenend aantezien de logengeest verdrijven, en oorzaak zijn dat de zuivere waarheid alleen ten voorschijn komt. Hierdoor voorzeker is dan nog de met de fout behebde niet verbeterd, maar zij heeft ten minste voor het oogenblik niet onmiddellijk gefaald, en
| |
| |
kan zoo dikwijls zij zich voortaan zegt: ik wil niet liegen, zulks ook nalaten. Gestadig strijdende tegen haren ouden kwaden lust, zal zij dien met niet zeer veel moeite geheel overwinnen, en wie haar hoort spreken zal ras bemerken of zij al dan niet de waarheid zegt. De ondeugd van welke ik laatst gewaagde kan niet anders dan zich naar buiten vertoonen, de eerstgenoemde daar en tegen schuilt en werkt in het hart; de eerste is bedrijvend, de laatste lijdelijk, misschien is in dit onderscheid ook het verschil van de mogelijkheid van aanwijzing en van overwinning te zoeken.’ - Deze redenering van mijne goede oude vriendin, gaf mij aanleiding om het zwaarwigtige van den post van opvoedster, meer misschien dan ik nog immer gedaan had, intezien; want het is maar al te waar, de ondeugden zijn menigvuldig, het menschelijke hart is een doolhof vol omwegen, vol kronkelpaden, en hetzelve volkomen te doorzien, is geloof ik alleen aan het Opperwezen mogelijk. Zoo peinzende lieve karolina dacht ik aan u die moeder zijt. O vertrouw toch (neem dezen welgemeenden raad van mij ten beste) vertrouw toch zoo min mogelijk de zedelijke onderrigting van uwe kinderen aan vreemden toe: bestudeer zelve hunne inborst, leer hunne gebreken zoo veel het wezen kan kennen, en rooi die met alle zorgvuldigheid uit, maar wees onpartijdig, geef nooit aan het eene kind eenige voorkeur boven het andere, tracht u door alle gelijkelijk te doen beminnen en
| |
| |
ontzien. Ik geloof in der daad, dat de ongelukkige verkeerdheid, die wij in de, anders deugdlievende en vele goede hoedanigheden bezittende ernestine betreuren, voortkomt uit de mindere oplettendheid welke aan haar, dan aan hare oudere zuster door de moeder betoond is. Vroeg is zij aan eene Gouvernante, die de persone niet was om haar wel te leiden, overgegeven, de moeder heeft haar dus eigenlijk nooit regt gekend, en zoo heeft er omtrent haar eene verkeerde behandeling plaats gehad, welke tot hare groote schade is uitgeloopen. - Mevr. R. heeft een klein briefje van louise borlet ontvangen, in hetwelk zij van hare onlangs uitgestane verlegenheden verslag geeft. Béfort is belegerd en beschoten geworden door de Beijersche troepen, welke van dien kant in Frankrijk poogden in te dringen, en de inwoners hebben veel geleden. Louise was echter met haren man en kinderen wel toen zij schreef, maar de brief is zoo laat aan zijne bestemming gekomen, dat er tusschen zijne dagteekening en thans, wederom veel gebeurd kan wezen, en wij met ongeduld naar nieuwe tijding verlangen. - Dat al de steden van mijn Vaderland weldra even als mijne geboortestad van alle overbodige gasten bevrijd mogen zijn, en dat gij met de uwen lang het blijde genot van Nederland's verlossing moogt smakken, is de hartelijke wensch met welken ik dezen sluit, mij steeds in uw vriendelijk aandenken en dierbare vriendschap aanbevelende
Uwe emilia P.
|
|