Amsterdam, 12 December 1813.
Hoog Wel Geb. Heer!
Verschoon de vrijheid, die ik neem van dezen aan u te rigten, ik vlei mij, dat het gewigt der beweegreden daartoe, genoeg bij u zal wegen, om mij van eene onvoegzame handelwijze vrij te pleiten. Mijn broeder fredrik heeft in een' zijner brieven te kennen gegeven, dat hij als het ware door onze stiefmoeder genoodzaakt werd om een huwelijk aan te gaan met de jongste zuster van deze, en Mevr. P. heeft geschreven, dat zij, wel is waar, zulk een huwelijk aan den jongeling voorgesteld had, maar dit slechts gedaan heeft met de zuiverste inzigten, voornamelijk om hem af te trekken van zeker meisje van geringen stand, op hetwelke fredrik verliefd zou zijn. Laatstgenoemde heeft (volgens zijn zeggen) u raad willen vragen, maar is daarin door, u bedroevende omstandigheden,