daar men duchtte, dat de Franschen, die naar Utrecht geweken waren, terug zouden komen en door de ingezetenen niet zachtzinnig ontvangen worden, zoo dat er een vreesselijk bloedbad zou kunnen ontstaan, dobberde men in eene nare ongerustheid, te meer, wijl het onzeker was, of de omwenteling zich zou kunnen staande houden, en of er troepen van de verbondene Mogendheden tot hulp van de zich vrij worstelende Nederlanders herwaarts zouden komen. Dan, heden morgen zag men hier ettelijke Kozakken, die de verzekering gaven, dat zij door meer stonden gevolgd te worden. Onbeschrijfelijk was toen de vreugd, onbeschrijfelijk hoog klom toen de moed. Tegen den middag ging het paleis, waar nog eene geringe keizerlijke bezetting in lag, bij kapitulatie aan de nieuwe stedelijke regering over. Eene commissie uit dezelve, benevens de Commissarissen-Generaal van het algemeen bestuur, hetwelk in 's Gravenhage bij voorraad zitting hield, vertoonde zich toen op het balkon en liet de Hollandsche vlag uit steken. Terwijl ik stil te huis zat, mij met mijne kindertjes bezig houdende, en niets van hetgeen voorviel wist, kwam oom D. met den hoed wuivende, half buiten adem de kamer instuiven, roepende: ‘hoezee! Hoezee! wij zijn weder Hollanders!’ - Hij wierp zich op eenen stoel neder, terwijl ik hem verbaasd aanzag en mijn kleine jongen van schrik begon te schreijen. Ik vraagde; ‘Wat is er gebeurd; zou de prins hier zijn!’ Oom schudde het hoofd, gaf mij een teeken met