beesten, en melk geven zij! kijk, dat het de pijne waard is. Wij moeten vroeg op, het is hier niet zoo laat eerst dag, als te Utrecht, toen om acht ure eerst het belletje ging, om te ontbijten, wij zitten dikwijls in den vroegen morgendaauw al in het veld, om te melken, maar dat komt er niet op aan, want wij zijn jong en gezond. Dan gaat mijn man markten, en ik doe mijne bezigheden in huis. Dan eten wij zamen vrolijk en vergenoegd wat aardappelen met, spek, of groote boonen, die ik zeker bij Mevrouw van L. zoo niet gelust zou hebben, want zij worden al braaf hard, maar die mij toch nu ook lekker smaken. 's Avonds knutsel ik zoo wat aan het goed van mij of van mijn' man (dat bitter verwaarloosd was) en hij rookt zijn pijpje of praat met een of ander buurman, want de buren komen ons alle bezoeken, en dan gaan wij als de pap op is, naar bed zoo tegen negen ure. 's Zondags lap ik niet aan het goed, maar dan lees ik hard op een pesalmpje, of praat met mijn' man over wat wij 's ochtends in de kerk hebben hooren preeken. Want Jufvrouw, ik heb een best, oppassend man, maar een onnoozele ziel. Hij begrijpt haast niemendal van wat Dominé zegt, zoo help ik hem dan te regt, want een mensch moet toch weten, wat hij doen moet, om naar God's wil te leven, niet waar Jufvrouw? Nu spijt mij maar, dat de man niet lezen noch schrijven kan; ik zeg hem dikwijls, hoe zult ge dat toch aan uwe kinde-