| |
| |
| |
XXXIII. Brief.
Emilia P. aan Julie van L.
| |
Retraite bij Brussel, 12 Februarij 1812.
Ik dank u regt hartelijk, lieve julie! voor uwen vertrouwelijken brief van 30 Januarij. Het nieuws in denzelven gemeld, heeft mij verwonderd, ik kan nooit begrijpen, hoe men zoo spoedig een hoogstbelangrijk besluit, gelijk dat tot het huwelijk is, nemen kan; hoe men er over heen kan stappen, om ouders, bloedverwanten, vrienden, te verlaten, oude gewoonten en gebruiken vaarwel te zeggen en eenen geheel nieuwen kring van bemoeijingen en werkzaamheden intetreden, zonder regt verkleefd te zijn aan den persoon, voor wien men al die opofferingen doet. Geraaktheid over het gedrag van iemand, die haar niet beminde, en geenszins liefde voor den
| |
| |
man, wiens genegenheid zij gewonnen, of bij verrassing verkregen had, schijnt de drijfveêr van uwer zuster handelwijze geweest te zijn. Van harte wensch ik met u, dat zij nimmer reden hebbe, om zich over dezelve te beklagen. Het zoude zeker jammer zijn, indien er niet zoo wel goede Franschen als goede Hollanders gevonden wierden, maar het verschil in Godsdienst is en blijft, dunkt mij, altijd een punt van groote zwarigheid. Dat men elkander daaromtrend in liefde verdrage, is niet meer dan billijk en pligtmatig, maar het huwelijk tusschen Roomschgezinden en Protestanten moest, dunkt mij, nooit geoorloofd zijn, al ware het alleen, omdat zulks tot groote oneenigheden, met betrekking tot de kinderen, die er uit zouden kunnen spruiten, aanleiding geven kan. En hoe zal het wel in het geval, waarvan wij spreken, uwe oude grootmoeder aanstaan, een' kleinzoon te hebben, met welken zij niet spreken kan? Nu, zij zal hem denkelijk niet dikwijls ontmoeten. Ik geloof, julie! dat wij de zaak al vrij wel op dezelfde wijze inzien, dus zal ik er niet meer over zeggen. U en uwe familie met dit huwelijk te feliciteren, zou naar eene bespotting zwemen, en ik houde niet van kwalijk geplaatste complimenten. - Waar ik u mede geluk kan wenschen, is met uwe vrolijke geaardheid en met uwe heilzame gewoonte, van uit al wat er geschiedt de meest troostrijke partij te trekken; lang moogt gij, mijne
| |
| |
lieve bewaard blijven voor smarten, zoo als ik weet dat er zijn, welke ten minste voor eenen tijd onze opgeruimdheid kunnen verpletten, onze kracht tot eigene opbeuring verlammen, en ons tot een zondig klagen over onzen staat aansporen. - Bij uitstek heeft mij uwe anekdote, betreffende het gebeurde te Givet vermaakt, dat gedeelte van uwen brief, hetwelk ik laatst in een gezelschap te Brussel voorlas, heeft aanleiding tot een vrij levendig gesprek over den hoofd-persoon gegeven, gaarne schreef ik er u het een en ander van over, maar bijna zoo onvoorzigtig als ik het vond, dat men in het bijzijn der bedienden zich vrij openhartig over den gevreesden man (die allerwege, zoo als men verzekert, zijne spionnen heeft) uitliet, zou ik het in mij keuren, indien ik de verschillende uitdrukkingen, welke ik hoorde bezigen, toevertrouwde aan een' brief, die toch niet onmogelijk in verkeerde handen zou kunnen vallen, of onderweg geopend worden. Liever dan, wil ik u eene schets geven van een partijtje, op hetwelke niets dat op de staatkundige omstandigheden betrekking heeft, behandeld werd, en hetwelk ik met veel genoegen den 8sten dezer bijwoonde. Bij gelegenheid, dat Mevrouw de douairière W. hare vijftigste verjaardag vierde, hadden hare kinderen, met sommige andere jonge lieden eene van de tooneelstukjes van Mevr. de genlis geleerd en verrasten de moeder met de uitvoering van hetzelve. Daarna werd er eene soort
| |
| |
van allegorie uitgevoerd, welke door Mevr. R. opgesteld was. In het eerste stukje overtrof ernestine de B. zeer ver de andere meisjes en vooral henriette W., welke geen geduld genoeg gehad had om hare rol regt goed te leeren en te veel op den souffleur steunde, maar in het laatste behaagde zij mij bij uitstek, vooral toen zij, ter eere van hare moeder, eenige coupletten zong, en haar met de meeste bevalligheid een' ruiker aanbood, terwijl zij met hare broeders, van welke drie ouder en twee jonger zijn dan zij zelve, de liefste groep vormde. Na deze vertooning werd er gedanst; hier was wederom henriette regt op hare dreef, evenwel danste ernestine ook goed, maar de mindere vrolijkheid van haar humeur, straalde zelfs bij het genot dezer vermakelijkheid door. - Wijl ik uit een' brief van karoline weet, dat zij u, wat ik aan haar laatstleden 20 Mei, aangaande de twee schoolieren van Mevr. R. schreef, heeft voorgelezen, behoef ik u thans niet met de karakters van die dames bekend te maken, en heb ik gemeend u zonder verdere inleiding over haar te kunnen spreken, gelijk ik deed. Reeds was het vrij laat in den avond, toen de muzijkanten vertrokken, de jonge lieden een weinig uitrustten en wij alle in eene groote welverlichtte eetzaal gingen souperen. Een man van jaren, maar die er zeer slim en opgeruimd uitzag, met welken ik reeds, terwijl er gedanst werd, gepraat had, bood mij de hand om mij in de eetzaal te lei- | |
| |
den, en vraagde verlof, om zich naast mij te plaatsen. Daar ik aan mijne andere zijde den oudsten zoon des huizes had, wien henriette altijd mon frère le dormeur noemt, en die dezen bijnaam door zijn dromig daarzitten wettigde, had ik alle vrijheid om naar het gesprek van mijnen ouden buurman te luisteren. Ik vernam weldra 's mans geheele historie, hij was uit het Zuiden van Frankrijk geboortig, had lang te Rouën het priesterambt bekleed, maar was in den tijd van de Revolutie als Prêtre non assermenté genoodzaakt geweest, om zijn Vaderland te verlaten. Na eene wijle zwervens was hij in Duitschland in kennis geraakt met een' Edelman, die hem de opvoeding van zijnen eenigen zoon had toebetrouwd. Met dien jongeling had hij eene reis door Italië, Zwitserland en de Nederlanden gedaan, en was, na het teruggeleiden van zijn' élève, zich in Brussel gaan nederzetten, waar hij zich thans met het geven van lessen in de Mathésis, onder anderen ook aan twee zonen van Mevr. W., bezig hield. ‘Je suis (zeide hij) l'ami de cette maison, d'anciennes liaisons d'amitié entre le duc d'O. dont j'ai élevé le fils et le défunt Baron W., m'ont servi de récommandation auprès de la douairière, femme du premier mérite, et j'ai l'honneur d'être en ce moment très bien vu chez elle.’ - ‘Il est (hervatte ik) de vos confrères qui ont essuiés des malheurs semblables aux vôtres, et dont le sort subsé- | |
| |
quent, n'a point été si doux!’ - ‘O madame il s'en faut de beaucoup, j'ai les plus grandes grâces à rendre à la Providence de ses dispensations envers moi!’ antwoordde hij, en daarop kreeg ik een lang, maar geheel niet onbelangrijk verhaal van het wedervaren van vele geestelijken, die minder gelukkig geweest waren dan hij, welk verhaal van tijd tot tijd afgebroken werd door: ‘Madame ne prendra t'elle pas un morceau de ce poulet, ou, de ces fricassées?’ enz. - Somtijds nam ik iets, maar bemerkende, dat de goede man zelf alles liet voorbijgaan, zeide ik eindelijk op mijne beurt: ‘Mais Monsieur vous me présentez beaucoup, et vous oubliez vous même, vous ne mangez rien!’ -‘Ma chère dame (antwoordde hij) ‘je puis manger tous les jours, et je n'ai pas tous les jours l'occasion de causer aussi agréablement.’ - Regt galant! dacht ik, maar ik eigen mij zelve niet veel van de verdiensten van dat aangename gesprek toe, want het meest dat ik doe is luisteren. Dan, zeker vindt de goede man aangenaam, om zijne historie en die van zijne oude bekenden te verhalen, en heeft zulks in dit huisgezin al zoo dikwijls gedaan, dat niemand er meer naar hoort als hij al weder begint. Voor mij is dit alles nieuw, dus let ik er gaarne op, en het wordt mij tot eene verdienste aangerekend! O! in hoe velerlei vormen wringt zich de eigenliefde niet!! 's Mans verhaal gaf voorts aanleiding tot een eenig- | |
| |
zins ernstig gesprek over de biecht; ik zeide, dat ik meende dat die van nut kon zijn, wanneer de boetvaardige in opregtheid zijne zonden openbaarde en betreurde, maar dat ik naauwelijks kon gelooven, dat altijd alles gezegd wierd wat den schuldigen op het hart lag? De Priester dacht, zekere enkelde gevallen uitgezonderd, van ja, en zeide onder andere, dat het hem meermalen gelukt was ingevolge de bekentenis van den boeteling, door dezen gestolene goederen aan den regten eigenaar te doen wedergeven. Dit zoo zijnde, waaraan ik geene reden heb om te twijfelen, is het jammer, dat onder de Protestanten geen soortgelijk middel bestaat, om het geweten van een' schuldigen wakker te maken en hem tot beterschap te dwingen; bestond dit middel, zoo zou misschien het getal der genen, die eene schandvlekkende openbare straf ondergaan, geringer wezen. - Nog veel, dan eens ernstig, dan eens, op eenen vrolijkeren toon, spraken de geestelijke en ik te zamen, eindelijk werd het gesprek weder algemeen en na eene korte wijle namen wij ons afscheid en vertrokken. - Het is mogelijk, lieve julie! dat ik in het aanstaande voorjaar eens overkom. Gebeurt zulks, zoo zal ik zeker u komen zien, maar ik denk niet dat ik in Holland blijven zal. Dezelfde redenen, die mij hier zoo lang weêrhielden, bestaan nog, ik heb te huis niets, hier veel te doen, maar ik verlang naar het wederzien van mijne bloed- | |
| |
verwanten en goede vriendinnen, en zal mij misschien de Paasch-vacantie te nutte maken, om den bedoelden uitstap te beginnen. Wees intusschen vriendelijk gegroet van
Uwe zeer toegenegene
emilia P.
‘Nu ben ik waarlijk moede van het lezen,’ zeide emilia, toen zij aan het einde van den bovenstaanden brief gekomen was ‘misschien lieve karolina zult gij ook moede van het toeluisteren zijn? Buiten dat, hier is dunkt mij een gevoegelijk rustpunt. De brief welke nu volgt is die in welken gij mij meldt dat de Heer D. op eene allezins edele wijze voor uwen echtgenoot gezorgd had en hem, mits hij te Amsterdam kwame wonen, gelegenheid verschafte, om aandeel in eenen winstgevenden handel te bekomen. Door deze wending van zaken (gij weet het) hadt gij mijn huis te Utrecht niet meer noodig, en wijl er daardoor eenige schikkingen voor mij te maken waren, werd mijn besluit om over te komen bepaald. Laat ik u dan morgen avond iets voorlezen van mijne briefwisseling met verschillende personen gedurende mijn verblijf in het vaderland.’ Karolina vond die schikking goed, en emilia bergde hare brieven weg.
|
|