De kleine pligten (4 delen)
(1824-1827)–Margaretha Jacoba de Neufville– Auteursrechtvrij
[pagina 141]
| |
Lauzanne 25 December 1811.Lieve zuster!
Hoe kortere dagen, hoe langere avonden, hoe meer tijd voor mij om te schrijven, trouwens schrijven, zwarte krabbels op papier maken, doe ik ook 's zomers veel, maar brieven opstellen juist niet: Gij berispt mij dikwijls over mijne zoogenaamde traagheid, ik heb thans de pen opgevat om u te zeggen dat mijn stilzwijgen uit geene traagheid voortkomt, maar waarlijk uit gebrek aan tijd, want ik zit meest tot over de ooren in de studien verward - en uit gebrek aan lust, wanneer ik eens het zeldzaam geluk heb van te mogen doen wat ik wil. Lieve emilia ik houde altijd even veel van u, geloof dat vrij, ik herinner mij steeds uwen raad, betracht uwe lessen en lees uw' ouden briefGa naar voetnoot(*) | |
[pagina 142]
| |
(die half versleten in mijn zakboekje gestadig bij mij is) zeer dikwijls over, - maar als er eens een pretje te halen is, neem ik dat liever mee, dan dat ik alweder aan den lessenaar zou gaan zitten om tijding van mij naar Holland, of Braband te kunnen zenden. Gij zijt te goed om mij zulks kwalijk te nemen, en hadt gij het al eens kwalijk genomen, zoo wordt nu weder goed daar ik den geheelen kersavond aan u toewijde na dat wij uit de kerk te huis gekeerd zijn. Sedert mijn schrijven aan willem heb ik nog regt veel vermaak gehad, namelijk ten tijde des wijnoogsts. Gij weet zeker dat dan alle huizen open zijn voor gasten, en overal danspartijtjes gegeven worden. Schoon nu de vreugd door de tijdsomstandigheden wel wat minder algemeen geweest is, dan zij voordezen plagt te zijn, hebben toch de jonge lieden zich wel kunnen vermaken. Het huis van Mevr. P. inzonderheid is het middenpunt der verheugingen geweest, wij hebben daar dikwijls gedanst en vrolijke avonden doorgebragt. Alles geviel mij daar wel, behalve dat marianne des saules mij gedurig tot Partner werd opgedrongen. Wat mama voor raars aan dat kind vindt begrijp ik niet, zrj is noch mooi noch aardig, en evenwel wordt al wat zij doet gratieus, al wat zij zegt, als het er maar even door kan, geestig gevonden; mijn's bedunkens danst zij ellendig slecht, houdt zich krom, en heeft in het geheel geene bevallige manieren, en wat zij praat is, dikwijls niet beter dan zotteklap. Een paar weken | |
[pagina 143]
| |
geleden had ik eens gelegenheid om mijne meening nopens haar, openhartig, hoewel bescheiden aan Mevr. P. te zeggen. Ik at op een' zondag gelijk dikwijls geschied bij mama, er was niemand meer tegenwoordig dan een mijner schoolkameraden en Mevr. rosset; daar zeide moeder op eens: ‘Je suis désolée mon cher frédéric, de ce que ma soeur marianne n'a pas pu être des nôtres aujourd'hui, je crains que tu ne t'ennuies sans elle?’ - Ik hervatte: ‘En vérité ma bonne maman, pour que je m'amuse, il n'est pas d'une nécessité indispensable que mademoiselle marianne soit là, je suis très content de la société que voici.’ Toen begon zij in het Hollandsch: ‘Maar fredrik! het zou mij leed doen, indien gij in mijne jongste zuster niet eene der liefste meisjes van geheel Lauzanne herkendet, zij is jong, ziet er wel uit, is de goedheid zelve!....’ Ik glimlachte, en schudde het hoofd. ‘Wat is dit mijnheer?’ vraagde mama op een' vrij scherpen toon: ‘heeft marianne de eer niet van u te behagen?’ - ‘Om u de waarheid te zeggen, neen’ (antwoordde ik) ‘jong is zij, dat beken ik, maar ik vind haar niet mooi, niet lief, en misschien al te goed, daarmeê meen ik, er zit geene pit in!’ - ‘Wel, dat is fraai!’ (hervatte Mevr. P. wederom scherp) ‘ik wilde dan wel eens weten hoe men wezen moest om u aan te staan!’ - ‘Qu'est ce qu'il y a donc entre vous deux?’ vraagde toen Mevr. delphi- | |
[pagina 144]
| |
ne, ‘est ce que vous vous chamaillez?’ - ‘Non ma soeur!’ zeide moeder, die scheen voor hare zuster niet te willen weten wat wij gesproken hadden, ‘ce n'est qu'une petite différence d'opinions. Nous sommes très bons amis (mij de hand toereikende) n'est ce pas frédéric?’ - Ik, mijne hand gevende, ‘En vérité madame je serais au désespoir si nous ne l'étions pas.’ - Hier eindigde ons gesprek, na den middag kwamen er eenige menschen en onder andere de heer de fronsac met zijne dochter en nog een paar jonge meisjes meer. Mijn vriend en ik vermaakten ons regt goed met deze, maar mama begon, dat ziende, alweder met haar beklag over de afwezendheid van marianne welke de jonge dames even weinig speet dan mij. Ik heb sedert nooit weder bij Mevr. P. gegeten, of Tante zoo als ik marianne (als ik haar boos wil maken) wel eens noem, was daar, en mama tot vervelens toe zoo als men zegt au qui vive om haar zoo gunstig mogelijk te doen voorkomen, en haar bij mij te doen gelden. Wat het haar schelen kan of ik dat kind lief vind, begrijp ik niet, maar ik weet dat zij geheel anders zal moeten worden, eer ik zoo ver kom. - Een fraai buitengoed waar ik dikwijls ga, en dit najaar wel gelogeerd heb, is dat van den Baron adolf V., tusschen Lauzanne en Vevay gelegen, hij zelf is een allerbest man, zijne vrouw eene zeer beminnelijke dame, zij hebben twee lieve kleine meisjes met welke ik gaarne speel; de oude moeder V. | |
[pagina 145]
| |
woont bij haren zoon in; hij schijnt u te kennen, ten minste hij heeft mij eens zeer naar u gevraagd, toen heb ik hem verteld hoe ongelukkig gij geweest zijt van uw' aanstaanden echtgenoot te verliezen, en waarlijk emilia de goede man heeft met mij geweend! - Schoon ik hier wel te vrede ben, zou ik toch gaarne u en willem en christine en mijn kleine nichtje eens zien, vraag bij gelegenheid aan mijne voogden hoe lang ik nog zoo ver van huis af blijven moet, ik zelf heb er willem al over geschreven maar hij geeft mij nooit een regt uitsluitend antwoord, en toch wilde ik u alle zoo gaarne eens weder omhelzen, en mij, zoo veel het behalve onzen goeden vader nog wezen kan, in mijnen ouden kring terug bevinden. Ik weet wel dat gij ook van huis afgedwaald zijt, maar indien ik kwame, vlei ik mij dat gij wel met mij naar Holland reizen zoudt. Ik ben toch immers nog uw lieve fredrik niet waar? Dan ik wil niet vragen, ik twijfel niet, ik weet dat gij nog mijne minnende zuster zijt, evenzeer als ik ben
Uw hartelijk liefhebbende broeder
fredrik P. |
|