zenlijks gevestigd worden, om ze af te leiden van droevige herinneringen. In de daad, julie, dat wij den geheugen bezitten, is een groot geluk, maar indien wij daarbij de gave hadden van naar verkiezing te kunnen onthouden of vergeten - dit zou dunkt mij nog aangenamer zijn. Wie zich niet dan meer of min genoegen aangebragt hebbende dingen te herinneren heeft, roemt met reden het geheugen in het algemeen, maar die, aan wien smarten en teleurstellingen ten deel vielen, zou dikwijls wenschen dat er waarlijk een' Lethé bestondt, om daar (zoo als de ouden meenden dat geschieden kon) de vergetelheid op te doen, en met de herinnering van zijn leed, het gevoel van hetzelve uit te wisschen. Iets uit te vinden waardoor zulks bewerkstelligd wierd, zou de moeite waard zijn, en de eerste wel gelukkende proeve te dien opzigte, zou met regt bij elk een zoo veel verbazing wekken, als het vaardig lezen van een geschrift door een' met die kunst gemeenzamen man, bij den onkundigen, welken gij onderstelt. Trouwens, ik ben zeer met u eens, dat er vele dingen zijn, die onze verwondering meer verdienen, dan zij die doorgaans verwerven, maar men gewent zich gemakkelijk aan alles wat men gewoon is te zien, en de meeste menschen denken er nooit over na. Ondertusschen haakt men naar iets nieuws, men zoekt en vindt, en op die wijze wordt het vernuft meer gescherpt en in werking gebragt, dan, ge-