ven, terwijl zij karolina helpen en door haar gade geslagen worden, hetgeen voor haar en voor mij nuttig zijn zal. Boven dit alles, beken ik, dat ik ongaarne aan mijne vriendin zou voorgeslagen hebben, om, indien ik te huis bleve, met haren man en haar kind, bij mij voor eenen onbepaalden tijd te komen logeren, wijl ik weet hoe zeldzaam zulke soort van zamenwoningen op den duur bevallen, en hoe ligt er op die wijze, zelfs door beuzelarijen, een misverstand tusschen de beste vrienden kan ontstaan, hetwelk maar al te dikwijls eene geheele verkoeling van de oude genegenheid te weeg brengt. Gaarne wilde ik karolina evenwel in hare kommerlijke omstandigheden verligting verschaffen, haar geld aantebieden was te moeijelijk, wat mij dan inviel, kwam mij van alle kanten beschouwd het gevoegelijkste voor, maar juist dat dit plan vele kanten ter beschouwing opleverde, is een bewijs dat het niet alleen uit belangelooze vriendschap sproot. Waar is nu de lijn, die eene scheiding maakt tusschen den lust tot weldoen, en het eigenbelang, in deze zaak? Ik weet het niet, en hoe dikwijls omtrent andere daden, is en blijft men in dier voege onkundig, zelfs met den besten wil om de waarheid te kennen? Zoodoende, geloof ik, worden meermalen sommige daden geroemd, die niet lofwaardig zijn, en andere misprezen die niet verdienen gelaakt te worden. O als ik dat alles bedenk, begrijp ik niet hoe wij immer aan onzen regter ten jongsten dage, rekenschap van onze han-