De kleine pligten (4 delen)
(1824-1827)–Margaretha Jacoba de Neufville– Auteursrechtvrij
[pagina 56]
| |
hooren hoe toch de zaken staan, heb ik gemeend mijne stoute schoenen te mogen aantrekken en u te verzoeken mij toch eens ware berigten te doen toekomen. Ik zeg ware, om dat men op de Couranten zoo weinig aan kan, en ik zoo onuitsprekelijk verlangend ben, te weten, hoe men toch in de hoofdstad over den vreemden stand van zaken denkt. Wilt gij dat ik uwen lust tot mededeeling van het geen gij weet, opwekke door een verhaal van wat tot mijne kennis is gekomen, zoo lees het volgende. In het laatst der pas verstrekene maand, zag men in en om Haarlem eene menigte Franschen aankomen, die bij de burgers ingekwartierd werden, zonder dat iemand begreep waartoe zulk een onverwacht bezoek dienen moest. Den 30 Junij zag men Koning lodewyk nog, als naar gewoonte te midden van zijnen Hofstoet; maar in den daar op volgenden nacht, verliet hij stillekens zijn Paleis (het Pavilloen), werd door een paar Heeren over de droge sloot welke zijn' nieuw aangelegden tuin, eertijds de baan, omgeeft, naar den kant van de kleine Houtweg geholpen, beklom een huurrijtuig dat op hem wachtte, en verdween. Gij begrijpt welk eene verbazing de tijding van dit ongehoorde voorval bij een ieder die er van onderrigt werd, den dag daaraan verwekte, en hoe uiteenloopend het oordeel van dezen en genen was, over den Vorst die op zulk eene vreemde wijze zijne biezen pakte, en het door hem verlaten volk aan de willekeur van zijnen verschrikkelijken broeder overliet. | |
[pagina 57]
| |
Allengskens vond men in de nieuwspapieren zijn vaarwel en zijne beschikkingen, gij kent deze, maar nu vraag ik: hoe zijn de gemoederen in Amsterdam gestemd? Weet men ook waar lodewyk naar toe is? Heeft men ook berigten uit Frankrijk die ons eenige opheldering omtrend napoleon's oogmerken ten opzigte van Holland geven? Help mij zoo mogelijk uit den droom. Zullen wij nu complimenten moeten gaan maken voor den jongen Hertog van Berg en als regentesse eerbiedigen eene vrouw, die zich tot nog toe nimmer met eenig Staatsbestuur bemoeit heeft? Waarlijk er is veel te wachten van zulk eene regering over een' staat, waarvan de teugels door een' daartoe beroepenen man, niet in handen hebben kunnen gehouden worden! Of zullen wij door het Fransche rijk ingeslokt, als een wingewest door napoleon aangemerkt worden, en onder zijn onmiddellijk beheer moeten staan? Dan, o dan weet ik niet wat er van ons zal worden, dan vrees ik voor tiereering, voor conscriptie, voor al de onheilen die lodewyk nog afgewend of tegen gehouden heeft. Mogelijk zie ik de zaken te donker in, mogelijk spruit er juist goed voort, uit wat mij zoo verwart en zoo onheilspellend voorkomt. De Hemel geve het! De goede Hemel die ons zulk een schoon jaargetijde schenkt, en zoo veel heerlijks in de natuur te beschouwen geeft. Ik klim dikwijls des avonds op de duinen, en verlustig mij in al het fraaije dat mij omringt, maar dan zie ik de zon ondergaan, en ik denk: ach zoo | |
[pagina 58]
| |
gaat ook het geluk van mijn Vaderland onder! Ik durf het naauwelijks bekennen, maar als zulke gedachten in mij oprijzen, voel ik een' traan langs mijne kaken biggelen. Dan genoeg. Voldoe aan mijn verzoek, hou mijne vrijpostigheid ten beste, en wees verzekerd van de opregte achting welke u toedraagt
Uw DW. Dienaar en Vriend
D. |
|