| |
XI. Brief.
Mevrouw de Wed. R. aan Emilia P.
| |
Parijs, 20 Maart 1810.
De toebereidselen tot het huwelijk van de oudste mijner gewezene élèves hebben veroorzaakt, liefste emilia! dat ik uwen brief van 12 Februarij zoo lang onbeantwoord heb gelaten. Thans is de goede charlotte met haren echtgenoot naar Lyon vertrokken en ik heb weder tijd om mij een weinig met u te onderhouden. Ja zeker blijst het mijn voornemen om met Gouverneren uittescheiden, en ik weet nog niet waar, op mij zelve te gaan wonen. Het is evenwel minder gebrek aan lust om mij als naar gewoonte langer bezig te houden, dan de onaangenaamheid welke ik er in zie om eene nieuwe conditie intetreden, waardoor ik het besluit waarvan wij spreken, genomen heb. Ik ben nog gezond, volijverig om nuttig werkzaam te zijn, en zoo zeer als immer instaat, om in den eens gekozenen
| |
| |
loopbaan te volharden, maar de jongste Jufvrouw delpach thans twintig jaren oud zijnde, heeft geen gedurig opzigt meer noodig, en hare ouders zijn het met mij eens, dat mijne taak omtrent haar, eigenlijk afgeloopen is. Zal ik nu verzoeken te blijven en als eene overbodige persone in een huis waar men mij niet meer behoeft, geld trekken en niets uitvoeren? dit is beneden mij. Zal ik mij wagen aan het mogelijk ontmoeten van onaangenaamheden in eenig ander huis, aan het niet bevallen aan de ouders van nieuwe kweekelingen, of aan de tegenstribbelingen van meer of min jeugdige élèves? hiertoe voel ik op mijne jaren den moed niet. Geenszins is het mijn voornemen eene vadzige rust te gaan smaken, maar ik verbeeld mij, dat ik nuttig en in zekere mate tevens vrij zal kunnen zijn, indien ik eenige uren van den dag voortaan toewijde aan het (met behulp van eene secondante) onderwijzen van een klein getal jonge dames, die te dien einde bij. mij zouden komen, en dagelijks weder te hunnent terugkeeren; zoo iets zou ik te Parijs naar alle waarschijnlijkheid wel kunnen vinden, maar ik verlang niet mijne dagen hier te eindigen. Gelijk ik u in het begin van dezen brief zeide, ik ben nog niet bepaald ten opzigte van mijn aanstaand verblijf, maar denk niet in Frankrijk mij voor vast neder te zetten. Zwitserland komt mij altijd het eerst in de gedachte, omdat het mijn Vaderland is; dan, gij weet wat er mij laatst tegen stond, en gij begrijpt wat ik daar altijd missen zou. Holland zou mij
| |
| |
om uwen wil aangenaam wezen, maar eensdeels is het daar zeer duur wonen, en anderdeels zou, geloof ik, het klimaat mij niet bevallen en het land op zich zelve (mag ik dit zeggen) niet fraai genoeg zijn. Misschien denk ik wat Romanesk in dit opzigt, maar ik beken dat ik mij altijd beloofd heb, om wanneer ik eenmaal een plekje van den aardbol tot mijne vaste woonplaats kiezen kon, dit zoodanig uit te zoeken dat er het meest mogelijk gemak en uitwendig schoon in vereenigd ware. Mij dunkt, eene fraaije landouw en een welgeschikt huis, zijn geene onbeduidende bijdragen tot het leiden van een aangenaam leven; inzonderheid wanneer onze jaren zoodanig geklommen zijn, dat het gedurig uitgaan lastig valt, is het van belang dat wat ons omringt en wij dagelijks zien, een vrolijk aanschijn hebbe, want toch, dergelijke voorwerpen werken wel degelijk op onze doorgaande stemming, ten minste op de mijne, en ik heb mij nooit kunnen vereenigen met die lieden welke beweerden dat onze ziel sterk genoeg was om door den indruk van uitwendige levenlooze dingen, ten goede noch ten kwade geschokt te worden. Het uitwendige nu eens daar latende, word ik aangetrokken door u ter eene, en door louise borlet ter andere zijde, en dit heeft mij wel eens doen denken aan het zoeken van eene woonplaats eenigzins tusschen u beide in, bij voorbeeld in Braband of een weinig zuidelijke op. Van tijd tot tijd tracht ik berigten in te winnen aangaande eene of andere plaats, en meen mijn besluit
| |
| |
ingevolge de omstandigheden en hetgeen mij ter ooren zal komen, te regelen. Zoodra ik iets bepaald heb, meld ik het u.
Weldra, denk ik, zal uw stand in de wereld, schoon op eene geheel andere wijze dan de mijne, veranderen? Schrijf mij toch eens wanneer gij den geduldigen IJ. uwe hand meent te schenken, ik verlang naar het tijdstip waarin ik u als de echtgenoote van dien braven man zal kunnen begroeten, en op eene meer stellige wijze dat geluk toewenschen, hetwelk ik ook eens gesmaakt heb. O moogt gij langer dan ik, aan de hand van eenen geliefden echtgenoot den levensweg bewandelen! dit en alles goeds bidt steeds voor u van den hemel af
Uwe altijd hartelijk liefhebbende
Wed. R.
Hier hield emilia stil. ‘Ik moet uitscheiden,’ zeide zij. ‘De laatste brieven, hebben herinneringen bij mij opgewekt, welke ik niet gaarne verder wil verlevendigen door het lezen van de nu onmiddellijk volgenden. Zij behelzen meestal bijzonderheden op den toon der vreugde geschreven, dan volgen de betuigingen van het leedwezen mijner vriendinnen over den slag die al mijne hoop vernietigde! Gij weet het, mijn vriend IJ. bezweek onder de hevigheid zijner ziekte, zes dagen vóór den dag tot onze aanteekening uitgekozen; hij, bezweek als een slagtoffer zijner menschlievend- | |
| |
heid en pligtsbetrachting, ten minste het staat bij mij nog altijd vast, dat hij zich door het trouwhartig bezoeken van de soldaten in de hospitalen, zijne dodelijke krankte op den hals gehaald heeft. Op den 10 Mei mijn' verjaardag, zoude ik mijne hand aan mijn' dierbaren vriend geschonken hebben, en op dien dag was reeds zijn lijk ter aarde besteld, en bleef mij van hem niets dan de herinnering over. Ach karoline gij weet het, ik heb mij niet zoo geheel aan mijne droefheid overgegeven om tot alle werkzaamheid onbekwaam te wezen, ik heb in die dagen uwen lieven brief, dien van julie, en dien welken Mevr. R. mij schreef, beantwoord, ik weet nog zeer wel wat mij geschreven werd, en wat ik schreef, maar dit alles over te lezen. O! verg het niet van mij!’ - ‘Geenszins,’ antwoordde karolina, ‘vooreerst verlang ik niet dat gij uwe droevige aandoeningen weder opwekt, en ten andere is al het toen voorgevallene mij nog zoo klaar voor den geest, dat ik niet noodig heb dat het mij door het lezen der brieven herinnerd worde. Laat ons dan morgen beginnen waar gij het goed vinden zult, en sla alles over wat u of mij onaangename zaken zou kunnen te binnen brengen.’ - ‘Dit geheel te doen,’ hernam emilia, ‘zou niet wel mogelijk zijn, of het geschiedkundige van ons leven zou er te veel bij lijden, want der menschen leven op de wereld is, dit zien wij reeds uit het aanvankelijk volvoeren van ons plan, zulk een mengsel van vreugd
| |
| |
en leed, dat men aan de eerste niet denken kan zonder dat het laatste mede ten tooneele verschijnt. Maar schoon het wel degelijk eenig nut hebben moet, ons leven met al deszelfs afwisselingen nategaan, wijl wij zoodoende aan de eene zijde met verbazing zullen bemerken hoe veel goed wij niettegenstaande alle wederwaardigheden nog overhouden, en aan den anderen kant, hoe wel de wederwaardigheden geschikt zijn om ons los van het ondermaansche te maken, en ons naar eenen staat van bestendig heil met een reikhalzend verlangen te doen uitzien, behoeven wij ons niet noodeloos en met opzet, bij het meest bedroevende optehouden, te meer wijl dit laatste altijd onuitwischbare indrukken in het geheugen achterlaat.’
De tehuiskomst van karolina's echtgenoot, bevestigde de vriendinnen in haar besluit, en gaf nu eene vrolijkere wending aan het gesprek.
TWEEDE AVOND.
Emilia en Mevr. van L. weder zamen gezeten zijnde, werd de bezigheid die den vorigen avond afgebroken was, hervat. Eerstgenoemde vond onder hare papieren een' brief van den Heer D. aan
| |
| |
haren broeder willem P. ‘Wel nu zie eens,’ zeide zij, ‘dezen brief meende ik sinds, lang aan willem terug gegeven te hebben, ik zal dien dan nu buiten het paket laten, om hem den eigenaar ter hand te stellen, maar u toch den inhoud mededeelen, als zijnde een verhaal van het toen gebeurde, hetwelk zulk een' schrikkelijken invloed op den toestand van ons Vaderland had. De Heer D. was te Overveen gelogeerd en zond het navolgende berigt aan mijnen broeder, welke het, om deszelfs belangrijkheid, aan mij stuurde, daar ik, gelijk gij weet, te Voorburg bij mijn' oom en tante eenigen tijd doorbragt.’
|
|