van boven tot beneden te laten zien. Somtijds doe ik ook wel mijne kassen open, kwanswijs om er het een of ander presentje, hetwelk ik gekregen heb, uit te laten kijken, maar eigenlijk onder ons gezegd, om te doen zien hoe netjes het linnengoed, porcelein, glaswerk enz. geschikt is. Toen ik dit laatst voor oom D. deed, zeide hij: ‘De hemel geve dat het zoo blijve, ik heb uwe dingen wel eens in eene minder goede orde gezien karolientje, maar nu heeft moeder er de hand in gehad, pas op dat dochter het niet weder verbruije!’ - ‘Ik hoop neen,’ antwoordde ik, en ik neem ook wel voor, alles proper te onderhouden, maar ik beken toch dat de woorden van oom niet onnut zijn geweest, want als ik nu eens in haast het een of ander spoedig wil wegstoppen, denk ik aan die woorden, en geef mij dan zoo veel tijd, om ieder stuk weder te zetten of te leggen op de juiste plaats van waar ik het nam. Morgen wacht ik mijne twee meiden - wat zal ik te beschikken hebben eer ik aan ieder juist haar werk heb aangewezen, want bij weinig dienstboden loopen de bezigheden al zeer in elkander, en als ik eens aan de keukenmeid zeg bij voorbeeld, fijl de stoep, en zij antwoord mij dat moet de tweede-meid doen, en ik ga deze dezelfde order geven, en zij zegt: ‘dat is mijn werk niet!’ wat zal ik dan beginnen? Moet ik dan verzoeken, ‘wees zoo goed en doe wat ik zeg?’ - of moet ik knorren en dreigen: ‘Ik jaag u de deur uit, zoo gij het niet doet!’ -