De kleine pligten (4 delen)
(1824-1827)–Margaretha Jacoba de Neufville– Auteursrechtvrij
[pagina 14]
| |
Amsterdam, 12 Sept. 1809.Terug gekeerd van mijn' langen uitstap naar Haarlem, gebruik ik volgaarne eenige mijner eerste vrije oogenblikken, om eens weder aan u te schrijven, lieve emilia! eertijds schreef ik meer, maar gij ook, dit zult gij toch wel bekennen, zeker is de oorzaak die onzer beider briefwisseling zoo slap maakt van weêrs kanten genoegzaam dezelfde, namelijk wij hebben veel te doen. Liever ook schrijf ik aan uwe bezigheden de zeldzaamheid van uwe brieven toe, dan aan zekere andere reden, aan welke ik echter wel eens denk, te weten: in een' uwer vorige brievenGa naar voetnoot(*) zeidet gij: ‘mijne rol jegens it is thans uitgespeeld, eene vriendin heeft afgedaan, als hare vriendin een' leidsman krijgt.’ Dit doet mij denken of gij misschien zwijgt omdat gij niet alles wilt zeggen wat u mij aangaande op het hart ligt, uit vrees van mij baloorig te maken indien gij mij als | |
[pagina 15]
| |
voorheen de waarheid openhartig zeidet. Is dit zoo (want ik kan toch niet denken dat gij mij thans volmaakt vindt) zoo bid ik u ernstig leg allen schroom ter zijde, ik zal volgaarne naar uwe vermaningen, ja berispingen luisteren, en die tot mijn eigen nut onthouden en gebruiken. In de daad ik heb thans wel een' leidsman, maar ik twijfel of hij wel onpartijdig genoeg is om mij te hekelen (mag ik dat woord eens gebruiken?) zoo als gij plagt te doen, en zonder teregtwijzing weet ik wel, dat schoon ik (hiermede durf ik mij vleijen) niet zoo ijdeltuitig meer ben dan voorheen, nog zeer ligt verkeerd oordeelen, verkeerd handelen zou. Ten minste indien ik mijne schoonmoeder mag gelooven, hapert er somtijds bij mij nog wel het een en ander aan, niet dat zij mij lastig gevallen is door gestadig bedillen, maar zij heeft mij meer dan eens vriendelijk, zachtzinnig, doch ernstig, feilen aangewezen welker bestaan ik erkennen moest, en als ik dan zeide: ‘Ja dit heeft emilia mij ook wel eens gezegd;’ en een' of anderen uwer brieven (van welke er mij altijd sommige vergezellen) voorlas, antwoordde zij: ‘gij ziet dat uwe vriendin en ik eeniger mate eenstemmig over u denken, hou de raadgevingen van de eerste in waarde, en voeg er de mijne bij, ik twijfel niet of gij zult er u wel bij bevinden!’ Ik heb waarlijk zeer veel achting voor beide mijne schoonouderen opgevat, het zijn lieve brave menschen, de strengheid van de moeder wordt door degulheid van den vader getemperd, en nu ik ze ken | |
[pagina 16]
| |
valt het mij niet moeijelijk te begrijpen dat zij mijn' lieven ferdinand tot zulk een braaf man gevormd hebben. Indien deze eene fout heeft, zoo is het zijne vooringenomenheid jegens mij, en daarom te meer (hier ben ik den cirkel van mijne redenering rond) heb ik knorren van U noodig om niet te denken, dat er aan mijzelve nu niets meer te doen valt. - Ik had plan gemaakt om tegen 's Konings verjaardag ten minste voor een paar dagen te Amsterdam te komen, ten einde het bal ten hove bij te wonen, maar zie, de staat van zaken in het Vaderland is lodewijk zoo ongunstig voorgekomenGa naar voetnoot(*), dat er aan geen dansen gedacht is, dus ben ik te Haarlem gebleven en heb den 4den September, in plaats van den luister der hoofdstad in de hofzaal te bewonderen, eene wandeling langs de buiten-cingels gedaan hebbende, en door de Nieuwpoort naar huis keerende, het bedroevende schouwspel gezien, hetwelk zich in dat gedeelte dezer, eertijds door hare fabrieken zoo bloeijende stad, opdoet, daar er eene groote menigte huizen gesloopt zijn en gesloopt worden, zoo dat de Nieuwstad wel naar het verwoeste Rapenburg te Leyden gelijkt. Treurige gedachten wekken zelf in mij zulke teekenen van verval en armoede op, - dan ik hoor, dat de Engelschen wegtrekken, en niet in den zin schijnen te | |
[pagina 17]
| |
hebben ons verder te ontrusten, dit geeft weêr moed. - Wat zegt gij van den verkoop van onze paarden en rijtuigen? ƒ600: - voor vier oude beesten en ƒ1050: - voor lang gebruikte Cariolen, vond ik nog al wel, maar toen ik dit in het bijzijn van oom D. zeide, nam hij het mij eenigzins kwalijk en riep uit: ‘Het is goed te zien dat gij geen verstand van die dingen hebt, eertijds zou er wel het dubbelde van dat alles gekomen zijn, maar wie wil in deze benaauwde tijden paarden en rijtuigen koopen?’ Evenwel heeft de goede man, mocder's Calêche, aan welke zij gewend was, in stilte gekocht, ten einde zij, wanneer zij die, met oom's paarden er aan gespannen, gebruiken zal, niet bemerke dat zij tot het verkoopen van haar eigen équipage genoodzaakt is geweest. Alle dagen komt oom's koetsier vragen, of mijne moeder ook iets te zeggen heeft, maar schoon wij dus nog, zoo veel wij wilden, zouden kunnen rijden, maakt moeder zeldzamer dan ik wel wenschen zou, van hares broeders vriendelijkheid gebruik, en zoo gewen ik mij reeds vroeger dan het eigenlijk noodig is, aan hetgeen ik voortaan zal moeten doen, namelijk des avonds, als ik bij eene of andere goede kennis geweest ben, te voet huiswaarts te keeren. Ik zou dan doodelijk bang zijn, zoo niet mijn goede man mij altijd kwam halen, maar in zijn bijzijn en door zijn' arm gesteund, zou ik grooter gevaar trotseren dan mij op straat te duchten valt, en gevoel ik mij geheel veilig. | |
[pagina 18]
| |
13 September.
Is het waar dat gij ziek geweest zijt? dit werd mij heden ochtend gezegd door hansje d'E. bij wie ik getuigen van eene werkmeid (die bij mij tevens keukenmeid wezen zal) was gaan vragen. Zeg mij wat er van is; het groote belang dat gij altijd in mijne zedelijke verbetering gesteld hebt, doet mij (hoogmoedig genoeg) mij vleijen dat het tot uwe ligchamelijke beterschap zal kunnen bijdragen, wanneer gij de vruchten van uwen wijden raad in mijn gedrag zult bespeuren. Is het niet fraai dat ik niet om boodschappen van weinig, en visites van geen het minste nut, te doen, maar uit aandrang van huisselijk pligt gevoel uitga? Getuigen vragen, was mij iets geheel vreemds, en zou mij waarlijk verlegen gemaakt hebben, zoo het bij geluk niet aan eene goede vriendin geweest ware dat ik mijne vragen ging voorstellen. Ik gedroeg mij dan ook zoo nederig als ik begreep dat het mij paste, bekende mijne onbedrevenheid en verzocht hansje mij te antwoorden op hetgeen zij noodig oordeelde dat ik wiste, al vraagde ik het niet, en mij te raden in eene zaak bij welke ik meer belang had dan zij. Zij glimlachte en beloofde, wat ik verlangde te doen. Zij sprak dus ook bijkans alleen, gaf mij eene volledige schets van de hoedanigheden en gebreken van de persone over welke wij handelden, en eindigde met mij te raden haar in mijnen dienst te nemen. | |
[pagina 19]
| |
Dat ik in deze matje eene kaatje wilkes vinden moge, wensch ik mijzelve niet onbaatzuchtig toe, maar dat ik haar moge kunnen regeren en leiden, zoo als gij de andere geregeerd en geleid hebt en nog doet...... dit is misschien weder eene van die dingen, die ik vrees niet te zullen kunnen doen, ofschoon ik wil! Nu, mijne lieve, draal niet met schrijven, want ik ben verlegen over hetgeen Mevr. d'E. mij gezegd heeft, gij weet hoe hartelijk ik u in alles het beste toewensch en hoe gaarne ik weet dat het u welgaat.
Uwe liefhebbende
karolina van L. |
|