| |
| |
| |
II. Brief.
Karolina van L. aan Emilia P.
| |
Haarlem, 4 Augustus 1809.
Voor dezen, lieve emilia! stelde ik mij het uit logeren gaan voor, als niets dan vermaak kunnende opleveren; wanneer ik eenige dagen ergens ging doorbrengen nam ik weinig werk mede, en droomde niet dan van pretjes, welke men, dacht mij, niet minder doen kon dan voor mij op te zoeken en mij te doen genieten. Maar ik was toen ook Jufvr. M. Thans ben ik Mevrouw van L. en reeds weet ik dat ik niet tot vermaak alleen uit logeren ben, dat niet ieder een voor mij in de bres behoeft te springen, en dat ik den dag niet zonder iets uit te voeren kan verslingeren. Ik heb dan ook nu daar ik mij voor eene maand naar mijne schoonouders begaf, niet alleen handen vol, maar koffers vol werk mede genomen, en zit van 's morgens tot 's avonds te pieken aan servetten aan handdoeken, aan lakens, aan sloopen, enz. enz. Mijn man's waardige moeder, helpt mij te regt, wanneer ik eens niet wel weet hoe ik mijn werk aanpakken moet, en mijne zusters staan mij naar vermogen trouwhartig bij. Ik zeg naar haar
| |
| |
vermogen, want het zal aan het scherpziend oog van mijne emilia niet ontsnapt zijn, dat de drie dames in het geheel niet gelijk staan, ook met opzigt tot hare bekwaamheid. Aan u wil ik het bekennen, zij staan ook geenszins gelijk in mijne genegenheid. Jufvr. van L. het oudste kind van alle, wie haar vader, als of hij wanhoopte immer een' zoon te zullen krijgen, naar zich adriana genoemd heeft, vergelijk ik bij een' paauw, altijd pronkende met vederen die toch eens uitvallen moeten, jaloers van eener anderer minste aanvalligheden, schoon zeer overtuigd van de hare, altijd sprekende over charmes en conquetes, hoewel voor zoo veel ik weet niemand haar nog immer ernstig het hof gemaakt heeft, vol van eene, gelijk het mij toegeschenen is, niet beantwoord wordende liefde voor.... ik weet nog niet wie. In haar werken met de naald, hetgeen zij echter netjes doet, de langzaamheid overbrengende, aan welke zij door het veelvuldig maken van fijne knipsels, en het vervaardigen van zoogenaamde schilderijtjes van haar gewend is. Zingende pathétique Romances dat er de haren, door de valsche klanken, welke zij voortbrengt, van te berg rijzen. Wetende.... nu ja, daar ben ik geen bevoegd regter over, maar ik geloof, niet veel degelijks, ten minste ik hoor haar zelden iets verhalen of het komt uit een' roman voort. Om zulke vertellingen wordt zij ook meermalen uitgelagchen door julie die allerlei ware anekdoten weet, en ons dikwijls terwijl wij zitten te werken door de vruchten
| |
| |
van hare toelegging op wezenlijke kunde, die in haar wel gestoffeerd geheugen opgezameld zijn, aller aangenaamst onderhoudt. Deze is bij uitstek handig en vlug; als wij alle vier om het hardst naaijen, is hare taak altijd het eerst af, en haar werk is even netjes als dat van adriana, alias, Paauwtje. Het is zonde en jammer dat julie zoo leelijk is, iederen dag ontdek ik nieuwe deugden in haar. Suzette noem ik Suzotje want zij is weinig minder dan zot. Wij geven haar altijd het grofste goed te naaijen, want het wordt slecht gedaan, en wat zij merkt, moet dikwijls door eene van ons uitgeplukt en op nieuws gedaan worden, want schoon zij door julie op grof gaas voor haar genaaid, al de benoodigde letters en cijfers voor zich heeft, staat mijne arme m, die achter de vl volgt, bijna altijd op een' poot te hinken, en als zij eene 2 moet merken, gelijkt die steeds meer naar eene eend dan naar eene cijferletter: den meesten tijd slijt zij door misvormige bloemtjes met de spelden op haar naaikussen te steken, en als ik dan eens zeg, ‘kom aan suze, hoe staan er de eentjes mee?’ lacht zij als had ik nog zoo eene fijne grap gezegd. Trouwens lagchen doet zij veel, dan eens om eene schaar die op den grond gevallen is en welke zij op tafel zoekt, dan eens om eene naald die breekt, dan eens om haren draad die afknapt eer zij aan het eind van eenen zoom is! julie verdraagt hare dwaasheden beter dan adriana; de moeder houdt haar de hand boven het hoofd, ja schijnt haar boven hare andere dochters te verkie- | |
| |
zen, dit vind ik vreemd, dan het is gelukkig voor het arme schaap, want zij is niet in staat haar zelve te verdedigen en tegen vader en broeders is er wel eens verdediging noodig.
Er heerscht thans in Haarlem eene levendigheid die er ongewoon, maar geenszins van de aangenaamste soort is. De inval in Zeeland door de Engelschen van welke men (zoo als ik de heeren wel eens hoor zeggen) groote rampen voor het geheele vaderland vreest, en de pogingen welke aangewend moeten worden om het voortrukken der vijanden, zoo mogelijk, te beletten, geven aanleiding dat hier troepen bij een verzameld worden, die naar de bedreigde streken trekken zullen. Laatst eens van eene wandeling in het hout terug komende, zagen wij de baan opgepropt met boerenwagens, die tot het vervoeren van menschen en bagagie bestemt waren. ‘O!’ riep vader van L. uit: ‘welk een droevig gezigt, als men om de oorzaak van al die drokte denkt! dit veld werd voormaals tot eene speelbaan aan Haarlem's jongelingschap geschonken, en nu vertoont het in plaats van teekenen van vrolijkheid, slechts toebereidselen ten oorlog!’ van organiseren eener burgerij die ten minste de steden zal moeten verdedigen, en misschien wel gedeeltelijk uittrekken, wordt niet alleen veel gesproken, maar reeds, zijn de oproepingen begonnen. Ik ben blij dat mijn ferdinand getrouwd is en een ambt heeft, beide deze zaken zullen, vlei ik mij, reden tot zijne vrijlating geven, want hem
| |
| |
te moeten missen, hem zich aan krijgsgevaren te zien bloot stellen zou mij op het hoogst smarten en verontrusten. Dat gij beste emilia uw huwelijk tot na het afleggen uwer rouwkleederen hebt willen uitstellen, spijt mij vooral om de tegenwoordige omstandigheden, draal niet, men kan dunkt mij niet spoedig genoeg gelukkig zijn, en gelukkig is men, wanneer men een man heeft die ons vuriglijk bemint en dien wij hartelijk lief hebben, ten minste ik vind het zoo, en verlang zeer naar den tijd als ik met mijn' echtgenoot alleen, ons lief, klein huisje zal bewonen, omringd van de huisraden die wij gekocht of zoo ruimschoots present gekregen hebben, en ons bedienende van al het linnen waaraan ik thans zoo vlijtig werk! - En nu vaarwel, voor iemand die het zoo drok heeft, heb ik dunkt mij al veel geschreven. Groet uw' broeder en zuster minzaam mijnent wege, zonder R. IJ. te vergeten en geloof mij, hoeveel ik ook van van L. houde, steeds met de oude vriendschap te zijn
Uwe liefhebbende
karolina van L. Geb. M.
|
|