te komen wonen.’ &c. &c. Maar toen ik eene poos bij haar geweest was en zag hoe vele oplettendheden de Heer IJ. voor haar had en hoe minzaam zij die beantwoordde, dacht ik: ‘Ik geloof waarlijk niet dat emilia haren laatsten steun kwijt is,’ en mijn medelijden verminderde. Toen het tijd was om te vertrekken, bood de dokter zich aan om mij te huis te brengen, welk aanbod ik aannam. Ik zag hem toen, tot mijne groote verwondering, emilia omhelzen en aan haar stil iets vragen, waarop zij: Ja, antwoordde, en onderweg verhaalde mij IJ., dat dit Ja emilia's toestemming was geweest, dat hij mij zeide, dat hij de gelukkigste aller menschen was, daar Jufvr. P. hem hare hand nog vóór 's Vaders dood, en met zijne volkomene toestemming geschonken bad. ‘Gij begrijpt,’ voegde hij er bij, ‘dat zij u dit heden, te midden van al wat er te doen viel niet zeggen kon, maar wanneer gij eens weder bij haar gaat, zal zij u zeker mijne woorden bevestigen.’ Nu week mijn medelijden geheel. Mag ik eens mijne meening voor de vuist zeggen? Emilia ruilt, mijn's inziens, de bescherming van een' wel achtingwaardigen en zorgvuldigen, maar toch in den omgang ongemakkelijken Vader, tegen die van een' even braven en daarenboven minnenden en zachtzinnigen echtgenoot, ik verheug mij hartelijk om haren wil. - Ik twijfel niet, lieve Mevr. R., of in den brief welken zij mij gesloten gegeven heeft, zal het geheim u wel geopenbaard zijn, ware dit zoo niet, zoo maak ik u dit heuge-