De kleine pligten (4 delen)
(1824-1827)–Margaretha Jacoba de Neufville– AuteursrechtvrijVan huis, den 14 van Lentemaand 1809.Mijn aanstaande echtgenoot is, gelijk gij weet, lieve emilia! een' post-waarnemer onder Koning lodewijk, dit is nu eens zoo, hij moet zich dus wel schikken naar diens wil, en geef ik niet een fraai bewijs van mijnen ernst om met mijn' gemaal zijne pligten, zoover die onder mijn bereik vallen, te willen deelen, met 's Konings bevel op te volgenGa naar voetnoot(*), mijn' brief niet als in de maand Maart, maar in Lentemaand geschreven dagteekenende? Nu dit in | |
[pagina 277]
| |
het voorbijgaan. Daar ik u niet zien mag, heb ik den lust om mij toch schrijvende een weinig met u te onderhouden, niet kunnen wederstaan, misschien zullen er oogenblikken zijn, terwijl uw Vader slaapt, of niet onmiddellijk uw' bijstand noodig heeft, in welke eenige verstrooijingen van gedachte u niet onwelkom zullen wezen. Sla in die oogenblikken het oog op mijn' brief, gij kunt dien toch wegwerpen als hij u verveelt, maar mij is het eene behoeste een weinig met u te praten. Dat de Heer P. zoo van dag tot dag verergert, doet mij ontzaggelijk leed, voor u, voor mij, voor den dokter die aan hem eens eene zeer fraaije kuur had gehoopt te doen. Ware uw vader niet ziek, hoe zou ik thans mij in uw lang verblijf alhier verheugen en uw bijzijn genieten! Gij waart dan zeker gisterenavond met mij naar den schouwburg geweest (want het was eene partij, welke Oom gaf, NB. om mij te beloonen, voor mijn wijs gedrag en huismuizig leven. ‘Sedert mijn ongeval.’ zegt de goede man, ‘Sedert ik minder vermaak in uithuizige pretjes heb, wijl ik mij zoo gelukkig gevoel,’ zeg ik.) Gij zoudt met mij gelagenen hebben, want nimmer zag ik iets zoo bespottelijks als het stuk hetwelk men vertoonde. Het was er een van de nieuwe soort, die men MélodramaGa naar voetnoot(*) noemt en stelde het beleg, en ontzet van Leyden voor. Hoe zal ik u nu be- | |
[pagina 278]
| |
duiden, hoe zulk een monster, Melodrama, is? Dan wordt er eens gesproken, dan gezongen, dan speelt het orchest en er worden op het tooneel slechts gebaren gemaakt. Terwijl van der werff het opgeruide volk tracht te stillen en zijn lijf tot voedsel voor de uitgehongerde gemeente aanbiedt, worden er gedurig streken op de viool gedaan! Terwijl een halfdoode en stokmagere burger met zijne vrouw en kind een oudbakken stukje brood deelt, insgelijks; men heeft een bespottelijk grapje van een der treffendste gebeurtenissen uit onze geschiedenis op die wijze gemaakt. Oom ergerde er zich degelijk over, Tante vond het nog al aardig, van L. en ik konden ons lagchen niet bedwingen, en kozen eindelijk de partij van er maar niet veel op te letten en met elkander te praten. Te praten toch hebben wij veel. Wanneer ik den tijd van ons huwelijk bepalen zal? is eene vraag met welke hij gedurig weder aankomt, mijn antwoord is steeds dat ik het nog niet zeggen kan. Dan wil hij met mij meubelen gaan bestellen en vraagt of ik al eene lijst gemaakt heb van hetgeen wij zouden noodig hebben? Ik antwoord dat de prijs van ieder ding mij afschrikt, dat Oom mij zoo bang gemaakt heeft met te zeggen, dat ik aan het betalen gaande, merken zou dat ƒ5000 geen schat is, dat ik om geene uitgaven durf denken. Dit doe ik, wijl ik vermoede (daar Oom en van L. beste vrienden zijn en elkander dikwijls, zonder dat ik er bij ben, spreken) dat de laatste meer dan ik zelve van ons aanstaand fortuin af weet, dit kwelt mij en daar ik | |
[pagina 279]
| |
niet regtstreeks durf vragen, neem ik gaarne eene kleine list te baat, om tot de kennis van hetgeen ik weten wil te geraken. Op die wijze heb ik hem al zoo geplaagd, dat hij mij eindelijk, juist dien avond in den schouwburg gezegd heeft: ‘bekommer u niet, ik heb een gesprek met den Heer D. gehad, hij heeft mij te kennen gegeven dat uwe moeder waarschijnlijk wel in staat zal zijn een duizend bij zijne drie te voegen, dat hij ons niet in het naauw zal laten en dat hij toch geene kinderen hebbende, er zich een genoegen van maken zal ons wél gezeten te zien.’ Ik geloof eigenlijk dat van L. hier meer gedaan heeft dan hij doen mogt, en dat men mijne oude zucht voor niet zeer noodige uitgaven vreezende, mij met voordacht slechts ten halve, gezegd had, wat Oom voor ons doen wil, maar ik vind het grappig dat ik, door mijne kwanswijze verlegenheid, meer te weten ben gekomen dan de heeren in hunne hooge wijsheid mij hadden willen voor de vuist bekennen. Zij zijn toch niet half zoo slim als wij! ik bemerk dat men met een weinig beleid al veel van hen gedaan kan krijgen, die ontdekking zal mij misschien met den tijd zeer goed te stade komen. - Hoe maken het de jonge lieden te Utrecht? Schrijf mij eens als gij een vrij oogenblik zult hebben, of laat het mij weten zoodra gij mij bij u zult kunnen ontvangen. Ik wensch van harte het beste met uw' Vader en ben steeds
Uwe liefhebbende
karolina M. |
|