Amsterdam, 12 Februarij 1809.
Uw verzoek eer gij naar Haarlem vertrokt, uit uwe belangstelling in den toestand van mijnen Vader gesproten, was mij te aangenaam, lieve karolina, dan dat ik er niet gaarne aan zou voldoen. Maar tot mijn leedwezen kan ik u geene zeer gunstige tijdingen geven. Den eenen dag is de lijder beter dan den anderen, maar over het geheel vorderen wij, dunkt mij niet. Hadden wij den Heer IJ. niet tot dokter, ik zou al eens alleen den arts ondervraagd hebben, maar om redenen, die gij wel zult begrijpen, vermijd ik alle bijzondere zamenspraak met den geneesheer, dien uwe moeder en gij ons, mag ik het zoo eens zeggen, opgedrongen hebt. Ik zie dat hij met veel naauwkeurigheid zijn' patient gadeflaat, deze betuigt mij dikwijls zijne tevredenheid over de kunde welke IJ. aan den dag legt en over zijne manier van hem te behandelen, die met de inzigten van Vader's gewezenen en hooggeschatten dokter volkomen overeenstemt, maar dat alles helpt mij niet uit de verlegenheid in welke ik steeds verkeer! - Morgen worden mijn broeder en