De kleine pligten (4 delen)
(1824-1827)–Margaretha Jacoba de Neufville– AuteursrechtvrijVan huis, 28 Januarij 1809.Lieve emilia!
Daar ik heden het genoegen van u te zien (volgens uwe anders gemaakte schikkingen) niet meen te zullen genieten, moet ik u toch in weinige woorden verhalen wat mij gisteren avond, na uw vertrek, is gebeurd. Gij hebt altijd getoond zoo veel belang in wat mij betrof te stellen en u zoo zeer beijverd mij goed te raden en trouwhartig bij te staan, dat ik niet van mij kan verkrijgen u lang onkundig te laten van al het aangename hetwelk mij wedervaren is. U mondeling alles te verhalen ware zeker korter geweest dan het te schrijven, maar ik vreesde u zelfs morgen niet alleen te zullen kunnen spreken, daarom | |
[pagina 224]
| |
wordt dit briefje aan u gerigt. Gisteren avond. dan, kwam Oom D. na met uw' Vader gewerkt te hebben gelijk gij weet in de kamer waar wij zaten, gij verliet ons met den Heer P. Oom nam een' stoel en zette zich naast mijne moeder neder; in dezer voege sprak hij haar aan: ‘Gij weet, lieve Zuster! dat de Heer P. en ik, ons alle mogelijke moeite gegeven hebben, om zoo goed en tevens zoo spoedig als doenlijk was, gewaar te worden, hoe het toch eigenlijk met uwen boedel stond. Zonder mijnen trouwen medehelper ware ik nog niet zoover gekomen als ik nu ben, maar niettegenstaande zijnen bijstand valt er steeds veel te vereffenen, evenwel weet ik genoeg om u te zeggen wat ik met leedwezen doe, dat gij sinds lang veel te veel verteerd hebbende, nu gij nog daarenboven door penneman gruwelijk bestolen zijt, zult moeten besluiten om uw huis te verkoopen, uwe dienstboden af te schaffen en uw rijtuig weg te doen. Dergelijke opofferingen vallen op uwe jaren en na een lang genot van allerlei gemak, hard, zeer hard; dit hebben mijne vrouw en ik wél begrepen, en dus de middelen beraamd, om u uw gemis zooveel mogelijk was te vergoeden. Wij bieden u in ons huis twee kamers tot uwe beschikking aan. Met ééne meid, die gij zult kunnen houden, kunt gij bij ons komen inwonen en het gemis van uw eigen rijtuig zal door het gebruik van het onze vergoed worden....’ ‘Ik dank u,’ viel hem mijne moeder | |
[pagina 225]
| |
schreijende in de rede, ‘ik ben gevoelig aan uwe goedheid, maar karolina, mijn eenig kind.....?’ ‘Voor haar is ook gezorgd,’ hernam de Heer D., de man, die om hare hand gevraagd heeft, heeft zich allezins waardig getoond die te verwerven, hij meet niet lijden door uw ongeval, hetwelk zoo onmiddellijk op karolina neder komt. Uwe dochter moet hem aannemen. Zij wordt daartoe in staat gesteld indien zij de volgende schikking goedkeurt.’ Daarop zich tot mij wendende en mijne hand vattende, vervolgde de edelmoedige man: ‘Gij zijt gewoon veel geld aan uw' opschik te verkwisten en om allerlei pretjes weg te smijten, dit moet uit hebben, gij moet met eene gepaste zuinigheid en ingetogenheid gaan leven, uwe huisselijke belangen ter harte nemen en eindelijk eens begrijpen, dat der vrouwen beste sieraad niet is fraaije kleederen aan te hebben en door iedereen in het openbaar bewonderd te worden, maar eenvoudig en netjes gekleed zijnde, door haar zedig gedrag haren man te behagen. Kunt gij nu besluiten dit laatste voortaan te doen, zoo schenk ik u ƒ3000 - 's jaars, welke, bij de ƒ2000 - die van L. van zijn ambt krijgt, gevoegd, u in staat zullen stellen, om fatsoenlijk, doch stil met hem vereenigd, te leven?’ - Ik viel hem om den hals, bedankte hem uit den grond van mijn hart en zeide, dat ik mij in alles naar zijnen wijzen raad zou voegen, dat ik niet wist wat ik meer noodig zou hebben om mij zeer | |
[pagina 226]
| |
gelukkig te vinden; dat ƒ5000 - te verteren te hebben mij een schat scheen te zijn. ‘Een schat is het niet (hernam hij) dat zult gij al ras gewaar worden wanneer gij eens aan het uitgeven zult zijn, maar het is vooreerst genoeg. Vindt gij het ook niet Zuster?’ (Moeder.) ‘Ik hoop dat het genoeg moge zijn, maar tevens dat het mij vergund zal worden er iets van het mijne bij te doen, indien het eens niet genoeg bevonden wierde, want toch, ik vlei mij dat ik nog niet zoo aan lager, wal ben dat ik met slechts ééne meid bij u inwonende, al mijn inkomen tot eigen gebruik zou noodig hebben?’ - (Oom.) ‘Daaromtrent kan ik u nog geen bepaald uitsluitsel geven, maar gij zijt en blijft een vrij mensch en behoeft niemand om vergunning te vragen met opzigt tot het beschikken over uw eigen goed, wanneer eens uitgemaakt zal zijn, wat gij te verteren over hebben zult.’ - Nu zou ik u, lieve emilia! nog veel kunnen verhalen omtrent da wijze op welke mijne moeder en ik beurtelings onzen dank aan den waardigen D. herhaalden, maar ik wil liever overgaan tot het beschrijven van het tooneel, hetwelk heden morgen plaats had. Na in den nacht, daar het mij bijkans niet mogelijk was te slapen, mijn plan beraamd te hebben, wachtte ik van L., toen hij met zijne ambtsbezigheden gedaan had, op, met een gelaat hetwelk meer droefgeestigheid dan gewoonlijk teekende. Ik zag aan zijne houding dat hij zulks terstond bemerkte en er van | |
[pagina 227]
| |
ontroerde. Mijne hand minzaam gevat hebbende, zeide hij: ‘Liefste karolina wat is er gebeurd, hebt gij eenige nieuwe verontrustende tijding vernomen?’ Ik antwoordde: ‘Ja, de zaken van mijne moeder staan zoo slecht, dat zij huis, rijtuig, dienstboden, alles zal moeten weg doen en bij mijn' Oom en Tante gaan inwonen!’ - (Hij.) ‘En gij dan mijne lieve?’ - (Ik.) ‘Ik zal ook een goed heenkomen moeten zoeken,’ (Hij.) ‘Hoe en waar? Wat beduidt uwe geheimzinnige uitdrukking? Bezigt gij die als eene inleiding om het gevreesde woord - ik kan de uwe niet zijn - uit te spreken? - O! zeg dan niets meer, laat mij dan nog in den waan dat gij iets anders zoudt kunnen meenen....’ (Ik.) ‘Mijn voornemen was u heden mijn besluit te kennen te geven - maar wilt gij liever in onzekerheid blijven - hetzij zoo!....’ (Hij.) ‘Ach! wat moet ik hierop antwoorden? martel mij niet. Ik bemin u zoo hartelijk, zoo innig, zoo opregt; ik wenschte wel dat ik thans cresus's schatten bezate, om u te toonen dat uw geld nimmer, uwe persoon sinds ik u ken, alleen het voorwerp van mijn verlangen geweest is, maar u gelukkig te zien en te maken was tevens mijn doel; ik ben niet dwaas genoeg om mij in te beelden, dat men, om gelukkig te zijn, niets dan liefde behoeft, een ordentlijk inkomen is onontbeerlijk; toen ik mij vleide dat wij dit, gehuwd zijnde, hebben zouden, hoopte ik ieder oogenblik, dat het gewenschte | |
[pagina 228]
| |
Ja-woord, uwen lieven mond ontsnappen zoude; maar sinds ik ducht dat gebrek aan geld u en mij, vereenigd zijnde, zou ongelukkig doen zijn, heb ik geheel niet meer op het geschenk van uwe band aangedrongen - ik heb gewacht - ik zal nog wachten, lang, ja zoo lang, tot de Hemel uitkomst geeft, maar om god's wil beneem mij den laatsten troost der ongelukkigen, de hoop, niet!’ - Hier rolde een traan langs zijn mannelijk gelaat op mijne hand af. Die traan bragt mijn geheele binnenste in beweging en maakte het mij onmogelijk mijn' vriend langer te kwellen: ‘Gij spreekt (hernam ik) van gebrek aan geld? Hebt gij niet tweeduizend gulden 's jaars? indien ik er drie kon bijvoegen, zouden wij dan niet kunnen leven?’ Ik glimlachte; hij zag mij verbaasd aan. Ik vervolgde: ‘Durft gij het wagen met mij en ƒ5000 - 's jaars de huwelijks-fuikGa naar voetnoot(*) in te treden? - zoo ben ik de uwe!’ - ‘Is het mogelijk!’ riep hij uit, O! herhaal die zoete woorden nog eens - ik kan naauwelijks gelooven dat ik wél gehoord heb?’ - ‘Ik ben de uwe!’ zeide ik nogmaals met nadruk en teederheid. ‘Dan zij het mij vergund met dezen kus mijne belofte van alles te doen, om u gelukkig te maken, te verzegelen,’ - stamelde hij, mij aan zijnen kloppenden boezem drukkende, uit. - Wij waren beide op dat oogenblik, onuitsprekelijk gelukkig, meer dan ik zeggen kan, meer dan gij | |
[pagina 229]
| |
die nimmer bemindet, begrijpen kunt. - Ik moest voorts aan van L. uitleggen hoe ik zoo rijk kwam terwijl mijne moeder zoo arm was, ik deed zulks, hij bewonderde mijns Oom's edelmoedige handelwijs, en holde naar diens huis om hem te bedanken. Zich van dien pligt gekweten hebbende, kwam hij terug, om volgens moeder's uitnoodiging voor het eerst met ons te eten. De tijd, welken hij aan zijne beschikking had, vloog spoedig om, en na zijn vertrek heb ik niets aangenamer weten te doen dan u dit relaas te schrijven. Mijn briefje verdient waarlijk den naam van brief, maar ik heb ongevoelig meer woorden en meer papier gebruikt dan ik voor had te doen. Nu, gij zult het mij in de gegevene omstandigheden niet ten kwade duiden en u zeker verheugen met en om Uwe zoo gelukkige Vriendin
karolina M. |