| |
| |
| |
CXLIV. Brief.
Emilia P. aan mevr. de Wed. R.
| |
Amsterdam, 21 Januarij 1809.
Daar ik in lang niets van u vernomen heb, lieve Vriendin, zoo neem ik de pen weder op, uit vrees, dat indien wij beide bleven wachten, naar tijding de eene van de andere, onze, mij zoo waarde, correspondentie wel geheel in het riet zou kunnen loopen. Het is mij dan eindelijk veroorloofd geworden te Amsterdam te komen en het bijzijn van mijn' Vader te genieten. Karolina's oom, den Heer P. verzocht hebbende, hem behulpzaam te zijn in het in orde brengen van den staat der geldzaken van Mevr. M., is het verblijf van mijn' Vader alhier tot een' onbepaalden tijd verlengd, en zijn wij gevestigd op kamers in de Kerkstraat. Ik ben dubbe blijde, van bier te wezen, omdat ik mijn' Vader gansch niet wél vind, hij is zeer vervallen en klaagt gedurig over jichtpijnen, die zich niet willen naar buiten uitzetten; ik heb al dikwijls verzocht dat hij eens iemand spreken wilde, dan wijl de dokter dien hij plagt te gebruiken, verleden
| |
| |
winter staande ons verblijf te Zeist overleden is, kan ik niet verkrijgen dat hij iemand raadplege. Mijne moeder bemerkt het onderscheid niet, hetwelk ik in mijn' Vader bespeur, misschien door dien zij hem niet zoo lang bestudeerd heeft dan ik, maar in mijn oog is hij niet alleen wat het uitwendige betreft, maar zelfs in zijne geheele manier van zijn, zoo veranderd, dat ik er mij ernstig over ontrust. Ik weet het niet, maar zijne toegeeflijkheid omtrent al de grillen (indien ik dat woord eens mag gebruiken) van zijne huisvrouw, zijn verlof tot hare verschijning ten hove; het groot verlangen hetwelk hij betoont, om willem getrouwd te zien, schoon deze bijkans nog niets te doen heeft, schijnen mij veege teekenen te zijn. Dan ingevolge van dit laatst genoemde verlangen, zullen wij naar alle waarschijnlijkheid reeds in de volgende maand bruiloft houden. Er zijn dienaangaande aan Jufvr. dury schikkingen voorgedragen, welke zij goedgekeurd heeft. Om mijn' Vader de moeite eener reis naar Rotterdam te besparen zal zij met hare zuster hier komen en bij mijne ouders logeren, terwijl ik, omdat er voor alle geene genoegzame plaats op deze kamers is, zoolang bij Mevr. M. zal gaan. Naar mijn's Vader's zeggen, ziet het er met den boedel van Mevr. M. zoo slecht uit, dat zij zich zeker grootelijks zal moeten verminderen. Zij heeft zonder het te weten, lang te veel verteerd en is daarbij jaarlijks bestolen; er komen schuldeischers op, welke zij meende dat reeds betaald waren, van sommige
| |
| |
vindt men quitanties, maar de onderteekening is valsch, van anderen vindt men die niet, schoon de personen als betaald zijnde in het kasboekje van penneman (het eenige voorwerp dat hij van tijd tot tijd onder de oogen van Mevr. M. bragt) aangeschreven staan. Die man moet wel een doortrapte schelm geweest zijn, en zulk een durfde zijn slagtoffer nog bij hem ter tafel noodigen, haar onthalen, en getuigen maken van zijn gewaand welvaren, hetwelk ten koste van hare beurs en van zijne eer verkregen was! O god! hoe kan men toch zoo handelen, hoe kan men met het bewustzijn van zoo veel zedelijke schuld jaren achter elkander leven, hoe kan men immer slapen, immer een oogenblik, ten minste, het uiterlijk voorkomen van gerustheid hebben! En echter is penneman niet de eerste die van eens anders vertrouwen misbruik gemaakt heeft, ware hij de laatste die immer zoo handelen zou! maar dit is in den tegenwoordigen verbasterden staat van het menschdom niet wel te verwachten, zoude het dan niet een wezenlijke pligt zijn, dat ieder die wat te bestieren had, zich bekwaam maakte om het zelf te doen? Vrouwen vooral weten doorgaans zoo weinig van geldzaken af, en men leert er haar zoo luttel van, dat als zij het ongeluk hebben van op eene of andere wijze, aan haar zelve te dien opzigte overgelaten te worden, zij noodzakelijk vreemde hulp moeten inroepen en haar vertrouwen aan den geraadpleegden schenken. Het voorbeeld van Mevr. M. leert ons al wederom
| |
| |
hoe ligt het in dat geval is mis te tasten, en predikt dunkt mij zeer luid de heilzaamheid van eenige finantiëele kennis ook voor vrouwen. Hiervan overtuigd, heb ik mijn' Vader verzocht mij eenige inlichting op dat stuk te geven, en neem ik ernstig voor, van, door hem onderrigt, mij zoo wijs te maken dat ik in vervolg van tijd geen gevaar loop, om zoo schandelijk bedrogen te worden als Mevr. M. het geweest is. Aan karolina prijs ik dergelijk eene wijze van doen ten sterkste aan. Het moeit mij bijzonder voor haar en vooral op een tijdstip wanneer er zich anders een zoo aangenaam vooruitzigt voor haar opende, dat zij reden heeft om neerslagtig te zijn en in ongewisheid nopens hetgeen haar betaamt te doen en te wachten staat, moet voortleven. Dan alles is altijd in zooverre wél, dat er uit schijnbaar kwaad goed kan voortkomen, misschien wordt de loszinnige door haar ongeval tot nadenken gebragt, mogelijk zal zoodanige verbetering haar nog welgevalliger maken in de oogen van den man die haar reeds te voren beminde en die zoo veel hartelijkheid en kieschheid van denkwijze aan den dag legt, dat hij mij toeschijnt de liefde van eene bezadigde en verstandige vrouw waardig te wezen, en zeer geschikt om karolina op den goeden weg te leiden of staande te houden. Dagelijks is mijn brave Vader in hare zaak bezig, dagelijks loopt mijne Moeder hare bekenden rond en neemt de gelegenheden tot uitgaan naarmate die voorkomen, waar. Dagelijks zie ik Mevr. M. en karolina die meestal te
| |
| |
huis zitten; van tijd tot tijd ook, bezoek ik met de laatste sommige van onzer beider oude bekenden, en dan vooral heb ik tot mijn genoegen dikwijls gelegenheid om te bemerken, hoe de toon en de houding van karolina ten goede veranderd zijn. Ik geloof dat indien louise derval thans nog hier ware, zij meer dan zij hier zijnde deed, van Jufvr. M. houden zou. Hoe gaat het met haar, heeft zij reeds iets om hand, of zijt gij, mijne waarde, nog altijd met de zorg voor haar onderhoud belast? Groet louise toch eens mijnentwege, ik heb haar altijd wel mogen lijden en had haar zoo gaarne in een huis gezien beter dan dat van den Heer S. voor haar geschikt, dan zou zij voldaan hebben en voldaan zijn geweest, maar misschien ware er dan ook geen Heer borlet voor haar opgekomen en wie weet hoe gelukkig zij met hem worden zal. Zoo kan dan, wederom hier, uit een schijnbaar kwaad goed geboren worden; de Hemel geve dat het ten beste van uwe nicht en tot uw meeste genoegen zoo zij. Ik omhels u en haar in gedachte, en ben steeds
Uwe liefhebbende
emilia P.
|
|