Reeds zijn wij gisteren te zamen daaraan bezig geweest, maar de schurk penneman heeft van een' eertijds zoo gaven boedel zulk een belabberden winkel weten te maken, dat er nog al eenigen tijd noodig zal zijn, om alles te schisten en min of meer in orde te brengen; mijne tegenwoordigheid hier dus vereischt wordende, heb ik besloten, (daar het langdurig verblijf in den Doelen mij wat duur uit komt) van het aanbod van den Heer D. gebruik te maken, namelijk de ruime kamers boven zijn' stal (welke hij niet heeft kunnen verhuren) te gaan betrekken. De noodige meubelen zullen mij deels door hem, deels door Mevr. M. geleend worden, maar aan dienstboden heb ik gebrek, daarom wenschte ik dat gij met de twee meiden hier kwaamt, zoo ras gij op de zorg voor het huis te Zeist de noodige orde zult gesteld hebben. Ik vertrouw u de schikkingen daaromtrent gerustelijk toe, en hoop u welhaast te zien. Mijne gezondheid is nog niet zoo goed als ik wel wenschen zou, ik geloof dat het podagrastoffen zijn, die mij door het ligchaam woelen, en niet uit willen komen, evenwel belet mijne ongesteldheid mij het werken niet. Overmorgen gaan wij over, wanneer gij dus komt, zoo laat u brengen in de Kerkstraat bij de Leydschegracht, trouwens, gij weet waar de bewuste stal is. Ontvang de groete van uwe moeder. Gij weet hoezeer ik ben.
Uw liefhebbende Vader
alexander P.