De kleine pligten (4 delen)
(1824-1827)–Margaretha Jacoba de Neufville– Auteursrechtvrij
[pagina 182]
| |
mijne komst te Brussel veel later plaats gehad heeft dan ik berekend had, zoo kan het zeer wel wezen, dat mijn brief, u van genoemde stad geschreven, langer dan gewoonlijk onder weg gebleven is. Evenwel thans weet gij sinds vele dagen, dat mijn leedwezen over onze scheiding niet voor het uwe onder doet, ik zal dus niet herhalen wat ik ééns geschreven heb, maar hetzelve bevestigen door u te verzekeren dat er geen dag omgaat op welken ik niet met de grootste achting en de hartelijkste vriend schap aan u, mijne lieve emilia! en met het innigste genoegen aan de uren, welke wij te zamen wederom gesleten hebben, gedenk. - Mijne reis is vol allerlei wederwaardigheden geweest. Op mijne jaren, is het eene dwaasheid, zich, vooral in een ongunstig saizoen, ver van huis te begeven; als men jonger is, getroost men zich de ongemakken en ongerijfelijkheden ligter, maar als men meer dan eene halve eeuw op de aarde rondgedoold heeft, is men niet meer bestand tegen schrikken door een of ander ongeluk met het rijtuig veroorzaakt, noch tegen koude, slechte spijzen, onzachte bedden, enz. enz., en van dat alles hebben wij deze keer proef gehad, Louise bewust van dat zij de eigenlijke oorzaak van mijne reis geweest is, heeft zich bij uitstek beijverd, om zooveel mogelijk mij het onaangename te verzachten, ik heb haar laten geworden, minder om mij zelve, dan omdat ik het goed voor haar vond dat zij regt begreep hoe weinig haar onvoorzigtig gedrag aan de gedachte, welke ik van haar had, beantwoord heeft, en op welken prijs mij het | |
[pagina 183]
| |
gevaar, waarin zij zich te onbezonnen geworpen had, is te staan gekomen. Gij weet, lieve vriendin! dat ik haar te Zeist meer dan eens over het voorgevallene gedurende haar verblijf in Amsterdam heb onderhouden en mijne ontevredenheid over een en ander in het huis van den Heer S. gebeurde, heb te kennen gegeven. Onderweg herwaarts, ben ik op dit artikel nog wel eens terug gekomen, dan daar zij mij van de opregtheid van haar leedwezen overtuigd heeft, heb ik mijne gestrengheid niet al te ver willen drijven, en toen zij mij, daar wij Parijs naderden, met tranen in de oogen vraagde, wat ik toch nu met haar voor had, heb ik haar eindelijk van den Heer borlet gesproken en haar gezegd welke zijne voornemens waren. Haar antwoord mishaagde mij niet, zij zeide: ‘Dat zulk een achtingwaardig man, mij tot gezellin van zijn leven verlangt, is, dunkt mij, een bewijs, dat ik niet zoover van het regte spoor ben afgedwaald geweest, als gij zelve, lieve tante, misschien wel eens gedacht hebt!’ Gevoel van eigene waarde mag ik wel zoolang het niet tot hooghartigheid overslaat, en mij dunkt in louise's antwoord was eene niet te ver gedrevene fierheid, die haar eer aan deed. Wat mij ook wel behaagde, was, dat zij geene eigenlijk gezegde vreugd, maar een stil genoegen over hare gunstige vooruitzigten aan den dag legde, mij beloofde, de zaak ernstig te overwegen, niets er in te doen zonder mijne goedkeuring, en mij verzocht, dat ik haar mijnen raad en mijn geleide niet onttrekken zou. Eene mijner | |
[pagina 184]
| |
goede vriendinnen alhier, heeft wel mijne nicht bij haar willen nemen voor een matig kostgeld, ik zal trachten haar gelegenheid te bezorgen, om gedurende dezen winter, aan eenige jonge meisjes lessen te geven en zoodoende niet te veel achteruit te teren. - Wat mij betreft, ik ben allervriendelijkst door mijne élèves en hare ouders ontvangen geworden; eene ligte ongesteldheid, welke een gevolg van de vermoeijenissen mijner reize geweest is, is geweken, en nu ik louise in veiligheid weet, ontbreekt mij niets meer dan uw bijzijn. Dat bijzijn geniet uwe aanstaande schoonzuster en er is een ander voorwerp, wier bijzijn haar verkiesselijker daa het uwe is! Dit valt in de orde der dingen, maar dat u het getuigen zijn van eene teederbeid, aan welke gij geen deel hebt, treurige heimneringen geeft, aan vorige gelukkige dagen doet denken en u weemoedig maakt, o, mijne lieve! dit begrijp ik zoo wel! Voor den vriend dien gij verloren hebt, zult gij, vrees ik, nimmer iets vinden, hetwelk u zijn gemis geheel kan vergoeden, maar eene lieve zuster kan eene groote plaats innemen in een gevoelig hart, moge Mejufvr. dury voor u worden, wat gij zoo zeer verdient te vinden, namelijk eene hartelijk verkleefde en in uwe smarten of geneugten opregtelijk deelnemende vriendin. Wel hebt gij reeds zulk eene vriendin, maar de jaren van deze klimmen, zij is misschien voor, altijd van u gescheiden, en gij moet er eene hebben, wier ouderdom meer met den uwen gelijk staat en wier bijzijn gij nog lang kunt genieten. Op slechts vijf dagen na, zijn wij alwe- | |
[pagina 185]
| |
der een jaar ten einde, een jaar, hetwelk voor u rijk is geweest in voorvallen en bevindingen van velerlei aard; ik wil geenszins de optelling voor u maken, gij zult dit ongetwijfeld voor u zelve doen, en wat zal dan de slotsom wezen? Uwe geliefde zinspreuk: Hoe meer deugd hoe meer geluk? Ja waarlijk, ik geloof, dat niettegenstaande al het onaangename dat u wedervaren is, uwe overtuiging van in alles zoo wél, zoo redelijk als mogelijk ware gehandeld en u gedragen te hebben, u eene innerlijke weltevredenheid zal doen gevoelen, die u in de verzekering van de gegrondheid uwer leerstelling bevestigen zal. Mogt evenwel het jaar, hetwelk staat geboren te worden, meer van die genoegens voor u opleveren, welke men toch ook gaarne smaakt en schuldeloos smaken kan, het zoude mij grootelijks verblijden. Mijne beste wenschen vergezellen u, mijne hartelijkste gebeden rijzen voor u ten hemel op. Schrijf mij spoedig eens weder; laat ik niet lang in het nieuwe jaar (zoo krachtiglijk in het Fransch te noemen an neuf) voortleven met de gedachte: slechts verleden jaar heb ik iets van emilia gehoord; ik wenschte wel dat zoo als er télégraphen bestaan, om staatkundige tijdingen spoedig over te brengen, er ook zulke waren, die door goede vriendinnen mogten gebruikt worden, dan zond ik ten minste u alle dagen een goeden dag, en zou ook wel alle dagen een' groet van u weerom ontvangen. Dan, laat ons bij gebrek aan zulke buitengewone hulpmiddelen, die te baat nemen, welke wij | |
[pagina 186]
| |
onder ons bereik hebben, ik beveel mij in uw aandenken, en blijf steeds
Uwe hartelijk liefhebbende Vriendin
Wed. R. |
|