De kleine pligten (4 delen)
(1824-1827)–Margaretha Jacoba de Neufville– Auteursrechtvrij
[pagina 166]
| |
gingen, de kostwinning betreffende, verslag doet; mij in algemeene bewoordingen zijne liefde verklaart, en mij verlof vraagt om zulks heden in persoon omstandiger te komen doen. Mijne moeder, bijkans even verheugd als ik, over mijne blijde vooruitzigten, vond goed, dat ik van L., toen hij zich dezen achtermiddag te twee ure liet aanmelden, alleen opwachtte. Ik deed zulks, en hoorde toen.... ja, het u alles over te schrijven zou mij moeijelijk vallen en voor u vervelend zijn; met één woord dan, ik hoorde veel liefs, veel aangenaams, hetwelk, te zamen genomen, eene volkomene en hartelijke liefdesverklaring uitmaakte; maar de man, die dezelve uitsprak, was beteuterd, verlegen, bevende en bleek van angst; dit gaf mij meer moed, om met eenige fierheid te antwoorden, dan ik meende gehad te zullen hebben. Ik betuigde mij vereerd over zijn aanzoek, maar verzocht uitstel, om over de zaak na te denken, mijne moeder en mijn hart (NB.) te raadplegen, en nadere kennis te maken met hem, die mij, wel is waar, altijd met eene bijzondere vriendelijkheid had bejegend, doch over wien ik nimmer, alsof ik de mogelijkheid zoude hebben van in eene nadere betrekking met hem te komen, gedacht had. Ik meende dat mij hier eene kleine afwijking van de waarheid geoorloofd was, en dat van L., in zijne verwarring, niet om het soupé bij den heer S. denken zou, dan hierin bedroog ik mij en hij bragt, mij eenigzins in het naauw, daar hij een klein papiertje (de Rébus van welke ik u in | |
[pagina 167]
| |
mijn' brief van 22 September schreef) uit zijn zakboekje nemende, zeide; ‘het is mogelijk dat gij nimmer ernstig over mijn' persoon hebt nagedacht evenwel zult gij u mogelijk zekeren avond herinneren, toen ik toevalliger wijze dit papiertje uit uwe hand ontving? op dien avond trachtte ik u te doen bemerken dat gij wel degelijk begrepen waart, in de plans van geluk, welke ik vormde; het kan zijn dat ik mij minder duidelijk, dan ik het mij verbeeldde, heb uitgedrukt, maar bid u, daar gij dan nu toch mijne voornemens kent en ik u mijn geheele hart heb opengelegd, de zaak en mijn' persoon, kan het zijn, uit een niet te ongunstig oogpunt te beschouwen. Niets is billijker dan dat gij overweegt, maar hou mij niet langer in angst dan het tot uwe eigene gerustheid noodig wezen zal, en geloof dat het geluk van mijn leven in uwe handen is en van uw besluit afhangt.’ Ik beloofde te peinzen, te overwegen, enz., enz, maar dacht wat het beslissend antwoorden betrof: ‘lieve vriend! een weinig angst moet gij doorstaan, geplaagd moet gij worden, als ik ééns ja zeg is mijn beste tijd voorbij, het is mij genoeg te weten dat ik u vast heb, om langzaam voort te gaan, ik heb te lang in onzekerheid geleefd om u niet ook de kwale der onzekerheid te doen gevoelen, en ik wil u toonen dat ik niet zonder moeite gewonnen word!’ - Na zijn vertrek maakte ik mijne moeder in algemeene bewoordingen met het gehoudene gesprek bekend, zij vond goed | |
[pagina 168]
| |
wat ik geantwoord had, zeide, dat indien ik genegenheid voor den man gevoelde, zij verheugd zou zijn indien ik hem aannam, maar dat ik toch volstrekt niet tegen mijnen zin in het huwelijk treden moest. Zij wilde ook alles aan Oom D. verhalen en verzocht mij hem, al ware het dan slechts uit welstaanshalve, om raad te vragen; dit geviel mij maar matig, dan daar hij een erfoom is en ik hem gaarne te vriend wil houden zal ik mij naar het verlangen van mijne moeder schikken; maar hij moet mij niet met te vele hinderpalen en vizevazen aankomen, want mijn besluit is bij mij genomen, en mijn wil zal mijne wet zijn. - Dat gij lieve emilia! nu juist te Rotterdam zijt, spijt mij zeer, gaarne had ik u hier, al ware het alleen om u getuige van mijn' triomf te doen wezen en met u over mijne zaken te praten. Ziedaar dan nu twee van uwe beste bekenden, uw broeder en ik, die in den echt gaan treden, wanneer toch zal het uwe beurt zijn om ons spoor te volgen? Vindt gij het niet fraai dat ik op eenen dag als deze mijne hersenen genoeg bij elkander gehad heb om een' brief te kunnen schrijven? Ik verwacht daarover vele loftuitingen, en betooningen van uwe goedkeuring. Intusschen groet ik u op het minzaamst.
Uwe liefhebbende
karolina M. |
|