De kleine pligten (4 delen)
(1824-1827)–Margaretha Jacoba de Neufville– Auteursrechtvrij
[pagina 152]
| |
zooveel mogelijk, haar bijzijn zou kunnen genieten, dit uw verlof, maakt het dan ook noodeloos, dat ik thans voor mijn lang stilzwijgen u verschooning zou vragen. Ik neem de pen weder op - dit is misschien genoeg gezegd, om u te doen begrijpen, dat ik van het onschatbaar gezelschap mijner oude vriendinne, en helaas! denkelijk wel voor altijd verstoken ben! Om mij te believen heeft Mevr. R. haar verblijf nog een weinig verlengd; maar haar pligt riep haar eindelijk terug, en ook het allengskens vorderen van het jaargetijde, maakte hare terugreis noodzakelijk. Treurig was ons afscheid, als eene moeder, die aan een geliefd kind vaarwel zegt, drukte zij mij in hare armen, mijne tranen stroomden op haren boezem af! Ik misgunde aan louise het geluk dat zij heeft, van met haar te mogen blijven! ach karolina! gij weet niet, ik kan u ook niet doen begrijpen wat ik misse aan eene vriendin, van zoo veel meer jaren en ondervinding, in wier tegenwoordigheid ik overluid kon denken, in eene raadgeefster, wier kennis van mijne inborst zoo innig, wier eigen doorzigt en verstand zoo groot, wier toegenegenheid te mijwaarts zoo hartelijk is. Neem mij toch niet kwalijk dat ik zoo schrijf aan u, die ook mijne goede vriendin zijt, waarlijk mijn eerbied voor Mevr. R., vermindert geenszins mijne toegenegenheid jegens u, maar het is iets anders, wat ik voor mijne oude onderwijsster die mijn hart gevormd en mijnen smaak gewijzigd heeft - dan voor eenig ander mensch gevoel! | |
[pagina 153]
| |
En dan te moeten zeggen: ‘Vaarwel! wij zien elkander naar alle waarschijnlijkheid nimmer weder!’ - Ach! dat valt zoo hard! Dan vindt men de wereld te groot, en zou wel wenschen, dat er minder gelegenheid voor den eenen mensch ware, om van den anderen af, te leven! Dan wat is, is zeker goed, daarmeê moet ik mij troosten, ik wil ook dankbaar zijn voor hetgeen ik buiten verwachting genoten heb en niet morren, omdat ik niet nog meer mag genieten. Zaturdag was de droevige dag des afscheids, maandag had ik het ge noegen een' brief van mijn' broeder willem te ontvangen. Hij meldt mij zijne vreugd, daar hij het Jawoord van Jufvr. dury gekregen heeft. Zijn geluk en zijne blijde verwachtingen waren een uitmuntend tegengif voor mijnen druk. In het laatst van deze week wacht ik hem hier, en als hij weder naar Rotterdam terugkeert neemt hij mij denkelijk mede. Deze keer van zaken brengt verandering in mijne plans te weeg; ik had gemeend na het vertrek van onze logeergasten mij bij mijne ouders te Amsterdam te vervoegen, maar christina heeft mij zoo vriendelijk verzocht eenigen tijd bij haar te komen, dat ik niet heb kunnen nalaten te vragen, of de heer P. goed zou vinden, dat ik mij naar hare wenschen voegde. Mijne moeder, die reeds zoo goedhartig voor mij verkregen had dat ik met mijne vriendin achter mogt blijven, heeft wederom mij meenende dienst te doen, verlof voor mij verworven, om naar Rotterdam te gaan, zoo als mij uit haren heden | |
[pagina 154]
| |
ontvangenen brief blijkt. Ik ben haar dankbaar, en wel te vreden met die schikking, wijl ik gaarne nadere kennis met mijne aanstaande zuster maken wil, maar ik had ook gaarne mijne geboortestad en zich daar bevindende goede vrienden weder gezien; het zal mij aan de Rotte vreemd zijn, ik ken er niemand dan de Jufvrouwen dury, en die nog zeer weinig, maar misschien is het mij bij mijne tegenwoordige, een weinig sombere gemoedsgesteldheid, goed, door het zien van nieuwe voorwerpen, op nieuwe, gedachten gebragt te worden. - Ik zwijg liefst op hetgeen gij omtrent Mevr. P. zegt, alle menschen hebben niet het talent, om allen menschen te behagen; zij bevalt mijn' Vader, dat is het voornaamste, zij bevalt u niet - patientie! Voor mij is zij bij uitstek goed, gelijk uit hare handelingen blijkt, ik wil dan ook voor haar zijn al wat zij billijkerwijze van mij kan verwachten, namelijk althans, eene dochter, kiesch genoeg om over de zwakheden die zij hebben mogt, niet uit te weiden. - Hetgeen gij mij, aangaande den Heer van L. schrijft, verheugt mij, ik hoop, indien het uw geluk bevorderen kan, dat hij zich nu spoedig zal mogen openbaren, en dat dan de geheele zaak tot beider genoegen, afloopen zal. Indien er iets omtrent te melden valt, maak ik staat op uwe beloste van het mij bekend te maken; wanneer gij mij schrijft, adresseer dan uwen brief aan mij, gelogeerd bij de Jufvr. dury op de Leuvenhaven. Ik | |
[pagina 155]
| |
hoop u van daar ook wel eens tijding van mij te geven, en blijf intusschen
Uwe Vriendin
emilia P. |
|