Rotterdam 26 November 1808.
Lieve Zuster!
Ik moet u spoedig schrijven, dat ik de gelukkigste van alle menschen ben! Ik heb het Ja woord van mijne christina gekregen! - Vader is hier geweest, om acces voor mij te vragen, mijne beminde te zien, en over eenige zaken met hare voogden te spreken. Heden moest hij weder vertrekken. Gisteren ochtend, daar ik eene visite aan christina deed, zeide zij: ‘uw vader gaat, hoor ik naar Amsterdam terug? welnu, mij dunkt, het zou niet passen, zoo wij hem in onzekerheid over de zaak, die hem herwaarts heeft doen komen, lieten weggaan, zeg hem, willem, dar ik er in toestem, om zijne schoondochter, om uwe echtgenoote te worden!’ - Gij begrijpt, hoe verrukt ik op het hooren van die tijding was. IJlings ging ik die aan mijn' Vader mededeelen, en wij aten des middags te zamen met de twee Jufvrouwen dury bij haren oudsten voogd. Vader was hartelijk, dit