christina te laten voorstellen. Dat het vertrek, van Mevr. R., u leed gedaan heeft, begrijp ik zeer ligt, maar dat gij van die kwelling sprekende en treurende over de gelegenheid, die er voor de menschen is, om van elkander af te leven, er bijvoegt, wat is, is zeker goed, dat begrijp ik niet. Hoe! zou alles wat is, goed zijn? Zoodoende bestond er geen kwaad, zoodoende ware de wereld een paradijs, en moest men haar wel degelijk lief hebben, en, dit zegt gij anders, moet men niet. Ik heb aan uwe zinsnede alle mogelijke wendingen gegeven, dan eens gedacht, dat gij hadt willen vragen: wat is zeker goed? om aan te duiden dat er geen blijvend goed is, maar den nadruk welken gij aan het eerste is geeft, deed mij deze uitlegging verwerpen. Dan eens heb ik gelezen alsof er stond wat is, is zeker niet goed, doch op die wijze kwam het volgende: ‘daarmee moet ik mij troosten,’ enz. niet overeen, dus alles te zamen genomen, ik begrijp u niet. Misschien zult gij in uw nieuw verblijf wel ruim den tijd hebben, om mij het raadsel op te lossen, doe zulks indien gij kunt, want uwe brieven zijn, voor mij, van te veel belang, dan dat ik iets uit dezelven zou willen blijven betwijfelen, en zoo misschien eene nuttige les voor mij te loor zien gaan.
Ik heb mij op St. Nicolaas-avond, allerbest geamuseerd. Mijne moeder en ik reden in hare koets rond met Mevr. van F. en jeanne. Het was overal prop vol en er waren vele lieve surprises te