onze mevrouw geworden! dan zou het beter gaan, zij is een vriendelijk, geschikt mensch, en Jufvrouw houdt ook, geloof ik, vrij wat meer van haar, dan van de nieuwe mama. Het huishouden is weder geregeld en ik word niet om allerlei beuzelingen, ieder oogenblik van mijn werk gehaald. Mogt het zoo blijven, ik zou het niet in mijne harsens krijgen, om uit mijnen dienst te gaan, maar het is slechts voor eene poos, en dat doet mij denken, of het niet beter is, dat ik met Mei ga verhuizen, dan een leven te leiden, zoo als ik nu zeven weken lang geleid heb? Zeg mij toch moeder, wat gij mij raadt. Ik ben in den bietebaauw. Dan eens prakkeseer ik zoo: onze oudste jonge heer gaat mogelijk trouwen, zoo dat gebeurt, zal er zeker wat te koop zijn met partijen, enz. en wij zullen denkelijk een presentje krijgen; dit zal ik missen, indien ik weg ga, dus ka! gij blijft. Dan weer komt mij in de gedachte, wat ik onlangs uitgestaan heb, en uit te staan zal hebben wanneer madam en hare meid terug zullen zijn, en de schrik daarvoor doet mij zoodanig alle presentjes en vervalletjes vergeten, dat ik in mij zelve uitroep: ka gij vertrekt! - Nu is er eene derde zaak, die wel eens in mij opkomt; als ik eens fris weg aan Jufvrouw zei, dat ik bij haar alleen mijn geheele leven zou willen, maar bij hare mama niet kan blijven, dat ik daarom mijn' dienst wilde presenteeren, bij Mijnheer willem en zijne vrouw als ze getrouwd zullen zijn, ware dat niet het allerbesje? maar als dan