De kleine pligten (4 delen)
(1824-1827)–Margaretha Jacoba de Neufville– Auteursrechtvrij
[pagina 128]
| |
buiten dat verschillende redenen heeft, om met haar lot niet bijzonder tevreden te wezen, en die toch de deugd in persoon is! Neen lieve emilia, ik geloof dat gij wat in den dut geraakt waart, toen gij dat schreeft. Deugd en geluk, gaan, dunkt mij, niet zoo hand in hand op de wereld als gij voorgeeft het te meenen, of begrijp ik uwe stelling niet? dit kan zeer wel zijn, geef mij dan uitleg. Wat het voorafgaande in uwen lieven brief betreft, dat versta ik; het vergelijkend voorbeeld hetwelk gij gekozen hebt, om mij de zaak duidelijk te maken, is mij daartoe zeer dienstig geweest, en moed en lust tot werken aan mijne zedelijke verbetering, zijn beide weder in mij opgewakkerd. Maar hou gij van uwen kant niet op mij te helpen en mijne gebreken aan te wijzen! - De Heer van L. is een paar malen in de stad geweest en heeft telkens een bezoek bij ons afgelegd, maar mij niets anders gezegd, dan dat hij voortging met solliciteren, zonder nog te bemerken, dat hij veel vooruitging. Na zijn laatste bezoek zeide mijne moeder: ‘ik weet niet karolina, maar ik zou denken dat die jonge Heer van L. een goed oog op u had?’ - ‘Wat zegt een goed oog (hernam ik) indien men geene goede beurs er bij heeft? Naar sommige uitdrukkingen van van L. te oordeelen, moet ik denken dat ik hem niet onverschillig ben, maar gij hebt het zelve gehoord, hij spreekt thans van niets anders dan van solliciteren om een ambt, zoo hij dat niet verkrijgt, zal ik misschien nooit regt te | |
[pagina 129]
| |
te weten komen, hoe hij over mij denkt.’ - ‘Hij doet wel,’ hervatte mijne moeder, ‘met u niet het hoofd op hol te maken, eer hij weet waar gij te zamen van zoudt kunnen leven, Geld is de ziel van alle zaken, zegt een oud spreekwoord en aan een' man zonder geld zoude ik mijne karolina, die het zoo ruim gewend is, niet wegschenken.’ - Gij ziet uit dit alles, lieve emilia! hoe mijne zaken staan ik moet er niet te veel aan denken, anders zou ik ligt mijne vrolijkheid verliezen. - Hoe gaat het toch met uwen broeder willem, men zegt, dat hij te Rotterdam eene trekpleister heeft, en echter hoor ik u altijd van hem spreken alsof hij te Utrecht was, en niets deed dan arbeiden en blokken? Waarlijk mij dunkt het is thans eene mode bij de heeren, om ons arme meisjes lang in onzekerheid te laten zuchten, eer zij met het hooge woord voor den dag komen! - Weet gij al dat louise derval op een' stel en sprong het huis van den Heer S. heeft verlaten? maar hoe kan ik vragen of gij het weet, daar hare tante uwe vriendin R., hier gekomen is, en de geheele zaak bedisteld heeft. Deze laatste zal u toch wel van alles onderrigt hebben. Ik kan uit de zaak niet regt wijs worden. De een zegt louise kon met Mevr. S. niet overweg, zij hebben gekrakeeld en Jufvr. derval is weggezonden. De ander zegt: neen Mevr. R. heeft haar weggehaald, wijl zij louise's verstandhouding met den Heer S. gewaar was geworden. Een derde meent dat er aan die verstandhou- | |
[pagina 130]
| |
ding niets was, maar dat louise heeft willen vertrekken, omdat zij van hare élève niets wist te maken. Deze praat van intrigues tusschen de schoone gouvernante en den zoon des huizes, waarom de Heer borlet haar vertrek zou bewerkt hebben. Gene verhaalt dat louise, omdat zij het roodvonk gekregen heest, voor eene wijle bij hare tante is gaan logeren, en na haar herstel weder bij S. terug zal komen. Nu eens wordt Jufvr. derval als eene listige persone, die twist en oneenigheid in het huishouden tot bejaging van haar eigen voordeel aanstookte, afgeschilderd; dan wederom wordt zij genoemd een zedig ingetogen meisje, die het goede niet clémentine voorhad, maar door de ouders gedwarsboomd werd, en veel van deze te lijden heeft gehad; kortom er worden allerlei gissingen gemaakt, allerlei dingen verteld: Mevr. S., hoor ik, zegt, dat zij over louise's manier van haar kind op te voeden, niet te vreden zijnde, de gelegenheid dat derzelver tante hier was, heeft waargenomen, om met eere van haar af te komen, maar dat haar vertrek door hare ziekte is verhaast geworden. - Hoe het zij, die ziekte schijnt spoedig gebeterd te zijn, en louise van het gouverneren afgeschrikt, want zij heeft met hare tante afscheidsvisites gedaan, (ook bij mijne moeder en mij) en zal, naar ik verneem, met Mevr. R. naar Parijs vertrekken. Wij waren niet te huis toen die dames hier geweest zijn, dit was mij lief, want ik zou niet vriendelijk hebben kunnen | |
[pagina 131]
| |
zijn jegens iemand, over wie er toch vreemde praatjes loopen. Schrijf mij eens wat gij van die geheele historie weet. Van harte hoop ik ook bij dit schrijven betere tijding omtrent de gezondheid van Mevr. P. te vernemen, het is natuurlijk, dat de dood van haar nichtje, op het oogenbljk dat zij die verwachtte te zien, haar sterk heeft aangedaan, maar dat zij hier dezen winter eenige weken kome, en hare droefheid zal misschien verdwijnen te midden van de vermakelijkheden en verstrooijingen, welke de stad zal opleveren. Er zal, hoor ik, dikwijls ten hove gedaast, en door bijzondere personen op bepaalde dagen gezelschap opgewacht worden. In ben drok bezig met kaartjes te brengen en mij te laten voorstellen aan de dames, die zulke partijen (nu Thés genaamd) denken te geven. Dit is de weg om gevraagd te worden, en ik sla dien te liever in, daar ik weet hoe het mij grieven zou, indien ik de koetsen hoorde rollen en te huis moest blijven zitten. Ik heb bij gelegenheid van mijner moeder verjaardag een geschenk van vijftig dukaten van haar gekregen, om mij het een en ander voor mijn toilet benoodigde aan te schaffen, ik beloof dat ik er een heerlijk gebruik van maken zal. Als uwe moeder hier komt verwacht ik u, wie weet of ik niet zal overhalen, om hier en daar met mij mede te gaan, dit zou mijn genoegen vergrooten, en gelukt het niet, zoo zal ik u toch van tijd tot tijd en petit comitté mogen zien, en u mondeling | |
[pagina 132]
| |
kunnen verzekeren van mijne hartelijke toegenegenheid. - Vaarwel!
Uwe liefhebbende
karolina M. |
|