viel mij als lood op het hart, ik verbleekte en kon naauwelijks mljne tranen inhouden. Mevr. P. bemerkte zulks: ‘Indien emilia verkoos hier te blijven (zeide zij) zoudt gij, dunkt mij, haar dit kunnen toestaan? Gij weet wij hadden Mevr. R. met sérafine hier verzocht te logeren, het zoude onheusch zijn, haar nu in eene herberg te laten gaan. Mijn voorstel is, dat emilia schrijve of hare vriendin met derzelver nicht haren intrek hier wil nemen: uwe dochter zal haar uw huis aangenaam maken, en gij zult door ons beider vertrek naar Amsterdam, aan hetgeen gij den last van logeergasten te hebben, noemt, ontsnappen.’ Er werd, terwijl ik mijne moeder met mijne oogen voor hare vriendelijkheid bedankte, nog een weinig heen en weder over de zaak gesproken, ik wachtte vol vrees den uitslag af, maar had eindelijk het onuitsprekelijk genoegen mijnen Vader te hooren zeggen: ‘het zij dan zoo; ik beken, emilia heeft veel verpligting aan Mevr. R., ik begrijp dat zij naar haar bijzijn verlangt, ik zelf heb haar altijd wel mogen lijden, ik kan haar maar niet vergeven dat zij Fransche kinderen is gaan opvoeden, en Amsterdam voor Parijs verlaten heeft.’ ‘Maar, lieve Vader!’ hervatte ik, ‘indien alle Fransche kinderen door zulke brave personen als Mevr. R. er eene is, opgevoed wierden, zou misschien de geheele natie beter worden, en aan die beterschap te werken is immers goed?’ - Mijn Vader glimlachte, haalde de schouders op en zeide: ‘het