eenigen tijd heel wat beter gehameurd dan voordezen, zij sprak van Parijs, van een sérafijntje, dat hier komen zou, ik dacht al: nu het zal mij benieuwen wat dat voor een ding wezen zal, en kijk, daar op een' middag.... vrijdag, geloof ik - neen, zaturdag den 22sten was het, ik had net aan den bakker warm brood voor 's avonds besteld, daar komen de brieven, daar hoor ik zoo gillen en schreeuwen in de zijkamer, ik loop naar boven, Jufvrouw holt naar beneden, en wat vinden wij, madam in eene appelflaauwte op den grond liggende mijnheer bezig met haar te wrijven, met goed uit een reuksleschje, dat altijd, sinds zij hier is, op den schoorsteenmantel staat - en waarom was dat alles? het sérafijntje was dood!! Ik moest naar den dokter - toen ik weêr te huis was, vond ik madam te bed, Mijnheer en Jufvrouw er bij. Toen eerst hoorde ik dat het sérafijntje een nichtje was, dat had moeten overkomen met de oude mammesel van Jufvr., en dat het gestorven was eer zij op reis waren gegaan. Toen kreeg ik toch medelijden met de zieke, maar ik vond altijd, dat zij zich wat heel erg had aangesteld voor een kind, wier vader en moeder nog leven, en waar zij slechts moei over is. Om nu te vertellen hoe het alle dagen gegaan is, zou te langdradig wezen, maar dat moet ik nog zeggen, dat er alle nachten gewaakt wordt, dan door Jufvrouw, dan door mijne kameraad, dan door mij, zonder noodzaak, naar mijn domme verstand, want het mensch slaapt uren ach-