De kleine pligten (4 delen)
(1824-1827)–Margaretha Jacoba de Neufville– Auteursrechtvrij
[pagina 90]
| |
veertien dagen geleden, dat ik met hem over mijne voornemens sprak, en hij mij, op zijne wijze, vriendelijk te woord stond, en sedert dien tijd is het mij toegeschenen, als ware hij van gedachten veranderd. Zou ook moederlief er onder knoeijen? Zou zij ook, God weet welke, redenen hebben, om mij tegen te werken? Gij, die alle dagen met haar zijt, moet er iets van bemerken, indien mijn vermoeden gegrond is. Schrijf het mij, zoo gij, even als ik, over dit stuk denkt, of zoo gij iets met zekerheid weet. Ik heb met eene zaak, in welke ik als advokaat geraadpleegd ben, te veel te doen, om in het laatst van deze week te Zeist te kunnen komen, ook zou ik misschien niets aan Vader durven zeggen, hoe ongeduldig zijn stilzwijgen mij ook maakt, maar zoo madam mij eene poets speelt wil ik het weten. Dan zal ik mij jegens Vader niet meer inhouden, mij niet om zijne toestemming bekommeren, voor mij zelven handelen, en toonen, dat ik mij niet meer als een kind wil laten ringelooren. Ik verwacht van uwe vriendschap dat gij u mijne zaak zult aantrekken, en mij schrijven hoe de vork aan den steel zit.
willem P. |
|