| |
CX. BRIEF.
Emilia P. aan mev. de Wed. R.
| |
Zeist, 12 October 1808.
Eene vreugde zoo groot als die mij door uwen laatsten brief werd aangebragt, mijne dierbare! is mij in lang niet te beurt gevallen. Gij komt herwaarts! ik zal u naar alle waarschijnlijkheid weder zien! O! het is misschien niet wél gedaan, maar ik vergeet het droevige van de reden, die u noopt herwaarts te komen, door het streelende vooruitzigt van u te omhelzen. Zeker begrijp ik dat, daar
| |
| |
louise derval uit het haar bedreigend gevaar te redden, uwe hoofdbedoeling is, gij voornamelijk den tijd te Amsterdam zult doorbrengen, maar ik vlei mij echter dat Zeist niet onbezocht door u zal gelaten worden. Had ik daar de vrije beschikking over het huis hetwelk ik bewoon, hoe gaarne bood ik het u aan, om daar zoolang gij het zoudt goedvinden te vertoeven, maar gij weet zulk een aanbod te doen, is boven mijne magt, ik moet dus den loop der omstandigheden afwachten, om te weten wanneer, na uwe aankomst, waar en hoe dikwijls het mij vergund zal wezen u te zien, u op mijn gemak te onderhouden! Veel heb ik te zeggen, omtrent vele zaken wensch ik uwen raad in te nemen. Mijn leven is thans niet aangenaam. Mev. P. is geen mensch naar mijnen smaak, ik vrees dat ik nooit zal kunnen gewennen aan hare vreemde manier van denken en van doen. Of haar invloed op mijn' Vader, wel altijd ten voordeele van zijne kinderen werkzaam is, hieraan twijfel ik; uit eene en andere kleine voorvallen heb ik, dunkt mij, het tegendeel kunnen bemerken. Wat zij omtrent mijn' broeder willem voor heeft, weet ik niet, maar zoo dikwijls dit maar eenigzins mogelijk is, smaalt zij op zijne liefde voor Jufvr. dury, schoon zij dit meisje in het geheel niet kent. In een onderhoud, hetwelk willem met Vader over zijne voornemens had, gaf deze hem hoop, dat hij, indien eenige inlichtingen, welke hij betreffende de familie dury zou trachten te beko- | |
| |
men, gunstig waren, en wat hij van christine zou vernemen haar voordeelig was, zijne toestemming tot het vragen van hare hand door mijn' broeder, wel zou kunnen geven; en sedert is er niets tot bevordering van die zaak gedaan, integendeel spreekt mijn Vader van uitstel, van ongunstige vermoedens, van allerlei hinderpalen, aan welke hij, zoo het schijnt, in het eerst niet heeft gedacht, waarvan het gevolg is, dat willem, die zeer opgeruimd was, thans neerslagtig is, en weldra, vrees ik, zijn geduld zal verliezen. De dienstboden kunnen hare nieuwe meesteresse niet lijden, en zouden zeker, indien ik het hooren wilde, mij gedurig met klagten over haar aanloopen. Ik ben gestadig bezig met alles, zoo als men zegt, in het gelijk te breijen, maar daar de partij welke ik verdedig, niet die is, welke mijn's inziens, gelijk heelt, is die taak bij uitstek moegelijk. Of ik aan mijne moeder beval, weet ik niet, maar het kan, dunkt mij, niet wezen, onze karakters loopen te veel uit elkander. Het spijt mij dat wij niet tegen den zomer in plaats van tegen den winter gaan, want indien ik het geluk niet heb Mevr. P. te behagen, weet ik niet, hoe wij genoegelijk de vele lange avonden slijten zullen; onze smaak wat het lezen betreft, is zeer verschillend, met handwerken houdt mijne moeder zich geheel niet op, en partijtjes, zoo als zij zegt, dat zij in Zwitserland dagelijks had, zijn haar, op dit dorp, niet te bezorgen. Zij spreekt veel van Amsterdam en van den
| |
| |
lust, dien zij zou hebben, om die stad te zien, maar ik twijfel, of mijn Vader zal kunnen besluiten, om er naar toe te gaan, in een oogenblik, dat het hof met al deszelfs omslag en nasleep daar gevestigd is. Evenwel, indien ik van de partij mogt zijn, zou ik gaarne zien, dat wij naar de hoofdstad vertrokken, tegen den tijd dat gij daar komen zult, gaarne beloofde ik niet één gezelschap bij te wonen, mits ik mijne avonden met u slijten mogt.... De etensbel luidt; ik moet uitscheiden.
Den 12 October, des avonds.
Nu raadt gij niet, mijne lieve, wat ik hier nog bij te voegen heb? Onder het eten vraagde mijn Vader mij, of ik den geheelen dag niet uit geweest was? Ik antwoordde neen, omdat ik aan u had willen schrijven; Mevr. R. komt immers in Holland? hernam hij, en daar ik dit met ja beantwoordde, ging hij voort, zich tot zijne echtgenoote wendende: ‘Wel, lieve thérése, in die overkomst doet, zich, dunkt mij, eene uitmuntende gelegenheid voor u op, om uwe nicht herwaarts te doen komen. Indien Mevr. R. zich met haar wilde belasten, zou zij de reis gemakkelijk en gevoegelijk kunnen doen.’ - ‘Waarlijk dat is excellent van u bedacht!’ hernam mijne moeder. ‘Zoudt gij, lieve emilia, de propositie aan uwe amie willen doen? Zoo verzoek Mevr. R. een' brief, dien ik u, om in den uwen te sluiten, geven zal, te doen bezorgen, bij Madame favrart
| |
| |
ruë St. Honoré, waar mijne niece school ligt - voorts met de petite sérafine hare schikkingen te maken en mij haar mede te brengen. Natuurlijk zullen de reiskosten half voor mijne rekening zijn, en Mevr. R. wordt eene kamer hier ten huize aangeboden, om van de fatigues du voyage eenige dagen uit te rusten.’ Ik zag zijdelings mijn' Vader aan (die ik weet dat in het geheel niet van logeergasten houdt) om te weten wat ik antwoorden moest. Ik meende in zijn gelaat te bespeuren, dat het hem berouwde van de zaak gerept te hebben, maar hij sprak niets. Ik zeide dan: ‘Indien mijn Vader het mede goed vindt, zal ik schrijven wat mijne moeder verlangt.’ ‘Uw Vader is veel te complaisant (was moeders antwoord) om de uitbreiding, die ik aan zijn eigen voorstel geef, niet goed te vinden.’ Wederom ondervraagde ik stilzwijgend den Heer P., maar hij wendde het hoofd van mij af. Wij stonden van tafel op; met meer ijver, dan ik haar immer zag betoonen, begon moeder te schrijven, na mij nogmaals verzocht te hebben, aan haar verlangen te voldoen; en daar mij niets aangenamer wezen zou, dan onder éen dak met u te zijn, ging ik mij kwijten van mijnen aangenamen last. Van sérafine, haar's broeders kind, heb ik Mevr. P. reeds dikwijls hooren spreken, zij roemt hare schoonheid zeer, en betuigt meermalen haar verlangen, om haar weder te zien, maar van het komen in Holland, had ik nog niets vernomen. Indien mijn Vader niet volstrekt gewei- | |
| |
gerd had, uit Zwitserland terug keerende, over Parijs te trekken, zou mijne moeder deze lieveling daar zijn gaan zien, maar hij heeft in dit opzigt vol gehouden en het moordhol, gelijk hij Frankrijks hoofdstad niet ten onregte noemt, niet willen betreden. Hierin dan heeft moeders invloed gefaald, anders is die, dunkt mij, vrij groot; genoeg om dit te bewijzen, zou alleen zijn, dat zij verkregen heeft een in Frankrijk opgevoed kind hier te mogen laten komen, en zoo het schijnt eene mede inwoneresse van ons huis te doen worden. Hoe mijn' Vader die inwoning op den duur bevallen zal, weet ik niet, naar zijne manier van denken vóór zijn huwelijk te oordeelen, zou ik menen, slecht, maar ik zie dagelijks zooveel anders dan het te voren was, dat ik geene juiste gevolgtrekkingen meer maken kan. - En nu, mijne waarde! voldoe, zoo gij kunt, aan het verzoek van Mevr. P. breng sérafine hier, en wees verzekerd, dat, hoe hartelijk zij ook door hare tante zal ontvangen worden, die hartelijkheid niet overtreffen zal degene, met welke gij verwelkomt zult worden, door
emilia P.
P.S. Ik moet hier nog even bijvoegen, dat er iets is, hetwelk mij veel genoegen verschaft; het betreft de overtuiging, welke mijn Vader bekomen heeft, van de slechtheid van den Hernhutter. Deze man heeft de komst van den Heer P. niet durven afwach- | |
| |
ten, maar is, zoo ras hij die komst aanstaande wist te zijn, stil, men weet niet waarheen, vertrokken. Mijn vader dit gewaar geworden zijnde, heeft mij gezegd, dat inderdaad quesel mij van verkeerde handelwijzen beschuldigd had, en heeft mij den brief van dien snooden en het antwoord laten zien. 's Mans gekwetste eigenliefde heeft hem zeker verleid, om te handelen, zoo als hij gedaan heeft, maar hij kende den Heer P. noch mij, indien hij gedacht heeft, dat zijn plan zoo gemakkelijk slagen zou. - Gij begrijpt, dat ik nu geheel van de vrees voor een gedwongen huwelijk, of verdere onaangenaamheden daaromtrent verlost ben.
|
|