Zeist, 2 October 1808.
Mijn Zoon!
Gelijk alle jonge lieden, ziet gij in het vooruitzigt veel, wat menschen van meer oudervinding en rijpere jaren er bij lang niet in bemerken. Gij zult (volgens uwe meening) slechts een weinig bekend zijnde, spoedig eene genoegzame praktijk krijgen, gij zult over genoeg geld hebben, om een huishouden te beginnen, gij zult niet gelukkig zijn, ten zij gij de hand van uwe beminde verkrijgt! Eer ik u iets stelligs antwoord, wensch ik over de bewuste zaak eens bedaardelijk met u te spreken, daartoe zal, in het laatst dezer week denk ik, gelegenheid zijn. - Dat gij verliefd zijt geworden, verwondert mij niet, dat gij u van het echtgenot een aangenaam denkbeeld maakt, even weinig - ik