christina dury, hare afkomst aan de onze gelijk, zij is vier jaren jonger dan ik, ziet er lief uit, heeft een gezond verstand en eene alleraangenaamste opgeruimdheid van geest - vraag er emilia slechts naar, zij zal u gewis mijne getuigenis bevestigen. Ik heb haar wel doen bemerken, dat zij mij niet onverschillig was, maar niets degelijks willen zeggen, eer ik uwe goedkeuring (om welke ik nu vuriglijk smeek) verkregen had. Ik wacht van u de tegenwerping, dat ik nog volle jong ben, en naauwelijks iets als advokaat te doen heb. Ik antwoord. Men kan niet te vroeg gelukkig wezen, en als ik eens een weinig bekend zal zijn, zal ik zeker wel spoedig eene goede praktijk krijgen, de opbrengst van welke, gevoegd bij hetgeen, mij van mijner moeder goed, door u bewezen is, en bij hetgeen ik van uwe vriendschap mogt erlangen, behalve nog het geld, dat christina ten huwelijk zou medebrengen, over genoeg wezen zal, om fatsoenlijk een stil huishouden te beginnen. Waarde Vader! gij kent het echtgenot, en stelt het zeker op veel te hoogen prijs, dan, dat ik u zou behoeven af te schetsen, weik heil ik mij mag beloven, van eenen staat, die toch een deel van onze bestemming hier op aarde uitmaakt. Antwoord, bid ik u gunstig op mijne bede, bedenk dat het geluk van mijn leven, van het verkrijgen van de hand mijner beminde, afhangt, en dat ik niets hartelijker verlang dan het aanbod van de mijne, onder uwe goedkeuring te kunnen doen. Mijn hart thans van den