Amsterdam, 10 September 1808.
Goede kaatje!
Daar uw Heer, mijn Vader, mij berigt van zijne aanstaande terugkomst heeft gezonden, en ik ten einde alles te huis in orde te brengen, aanstaanden woensdag den 14den dezer, naar Zeist meen te gaan, schrijf ik u dezen, ten einde gij u gereed maakt Nijmegen te verlaten en gemelden dag of uiterlijk donderdag bij mij te zijn. Ik vlei mij, dat uwe gezondheid nu geheel hersteld is en dat gij uw werk als voorheen, zult kunnen doen, want zoo veel, ja mogelijk meer dan voorheen, zal er te doen vallen. Ik moet u zeker nieuws toch vertellen. Mijn Vader heeft in eene der plaatsen waar hij zich op reis opgehouden heeft, eene dame gevonden, met welke hij in den echt is getreden, en die hij als zijne huisvrouw, mijne tweede moeder, medebrengt. Dit zal, zoo als gij begrijpt, eenige verandering in onze huishouding noodzakelijk, en eene vermeerdering van bezigheden voor de dienstboden onvermijdelijk maken. Hoe alles op eenen min of meer an-