Lauzanne, 20 Augustus 1808.
Mijnheer quesel!
Indien mijne dochter, die ik nooit op eene logen noch op het bedrijven van slinksche daden betrapt heb, de waarheid spreekt in eenen brief dien ik zoo even van haar heb ontvangen, in antwoord op het door mij aan haar geschrevene, de zaak met den dokter enz. betreffende, zoo heb ik alle reden om u te verdenken van niet mijn vriend, maar een zelfzuchtig lasteraar te wezen. Vergeef mij deze uitdrukking, zij is hard indien gij onschuldig zijt, maar slechts geëvenredigd aan hetgeen gij verdient, zoo uw aan mij gerigte brief van 30 Julij aangelegd is op het stoken van oneenigheid tusschen een' Vader en zijn altijd vroom en gehoorzaam kind, ter bereiking van eigenbatige oogmerken. Na mijne terugkomst in het Vaderland hoop ik de zaak nader te onderzoeken, tot dien tijd toe schort ik mijn oordeet en althans mijne uitspraak uw voorstel betreffend op. Vind ik emilia schuldig, zoo is zij niet waardig de