Voorburg, 15 Augustus 1808.
Lieve Zuster!
Hier ingesloten ontvangt gij een' brief van Vader. Nimmer was ik zoo verbaasd over eenige tijding dan over die, welke hij behelst. Onze steeds zoo knorrige vader verliefd! Een man van zijne jaren, die zoo lang weduwenaar was, en zulke groote kinderen heeft, hertrouwen! en dat met eene vreemde vrouw, twintig jaren jonger dan hij! ik kans niet begrijpen dat het waar zou wezen, en toch moet het waar zijn, want vader schertst niet ligt. Lees gij den brief, en zeg toch eens hoe gij vindt dat wij er op antwoorden zullen. Zeker ons wordt raad noch goedkeuring gevraagd. ‘Zeg aan uwe Zuster, wat ik u berigt, ik ben verliefd op eene Juffer die twee en dertig jaren oud en zeer beminnelijk is, over eene maand wordt zij mijne echtgenoote.’ - Daar valt waarachtig niet veel op te zeggen! Hoe haar naam is schijnen wij zelfs niet noodig te hebben te weten - nu wie zij wezen moge, zij verbeelde zich niet dat ik immer