| |
| |
| |
LXXX. Brief.
De heer Diederik van B. aan Willem P.
| |
Utrecht, 31 Julij 1808.
Amice weerom!
Gij vraagt mij raad, daar is hij in twee woorden: trouw nooit. Gij die schrikt voor het hernemen van zekere ketenen, welke door uws vaders afwezigheid voor een' tijd opgeheven zijn, neemt in uwe gedachte om de huwelijksbanden die nooit met schik (ten zij het door den mageren man geschiede) verbroken kunnen worden, aan te nemen!!! Ik zou haast denken dat gij reeds verliefd waart, wijl gij zoo dwaas redenert. Weet gij wat er aan het huwelijk vast is? Met eene schoone vrouw zonder verstand, op den duur verveling. Met eene leelijke verstandige, onderwerping van uwe zijde, aan hare oppermagtige wijsheid. Met eene lieftallige, vrolijke, maar kinderachtige, dat de man zich duizenderlei grilligheden moet getroosten en er niet eens veel tegen durft in te brengen, uit vrees, van zijn groot kind baloorig te maken en er zoo een Heidensch
| |
| |
leven meê te moeten doorstaan. Met wie het ook zij, moet de getrouwde man zich verwachten op duizenderlei huisselijke beslommeringen en onaangenaamheden, janken van kinderen, knorren van meiden, babbelen van bakers, haspelen met minnen, enz. enz. enz. Neen, goede vriend, wat ik aan mij zelven raad, raad ik u: trouw nooit! Neem een voorbeeld aan onzen goeden vriend van der W. Sedert vijf jaren getrouwd met de vrouw van zijne keuze; een lief wijfje, die aanvalligheden en gezond oordèel en natuurlijke vrolijkheid zamen vereenigt, heeft hij nu reeds drie kinderen en het vierde op het komen. Welk vermaak heeft de goede man? komt hij des avonds, na zich op zijn bureau afgesloofd te hebben, te huis, dan kan hij, als het veel is, zachtjes aan met vrouwlief eens een maliebaantje omtreuselen, anders, moet hij (want het: - ‘ach! ik ben den geheelen dag alleen geweest, en heb mij afgetobt met de kinderen,’ - hetwelk mevrouw hem toeroept, belet hem uit te gaan) moet hij, zeg ik, blijven zitten praten over willempjes ongezeggelijkheid als papa niet te huis is, over de tandjes die elise krijgt of niet krijgt, over kleine mimietjes zwakte in de beentjes &c. &c. Heeft hij des zondags den tijd vrij, zoo kan hij niet nalaten der moeder dagelijksche moeiten te verlichten, dan speelt hij met het eene, kuijert met het andere kind om het te leeren loopen, zoodat er hem de lendenen zeer van doen, en feult met het derde hetwelk schreeuwt, hem bekwijlt en be.....! Reeds heeft hij handen
| |
| |
vol geld uitgegeven voor eene koe, eene ezelin en eene geit, drie minnen welker melk zijne kinderen genomen hebben, (want de menschen weten tegenwoordig beter dan onze lieve Heer, welk voedsel den kinderen voegt), thans daar de beesten hem toch niet voldaan hebben, zoekt hij voor het verwacht wordende wicht eene vrouw, maar daar is ook zulk een gemaal mede, dat ik laatst bij hem zijnde en van dit alles gedeeltelijk getuigen zijnde, gedeeltelijk hoorende spreken, het huis eindelijk verliet met de stilzwijgende uitroep: diederik v. B. mijn goede vriend! trouw nooit! Zegt gij misschien: Ja, maar al die last is maar voor eenen tijd, eenige jaren verder, dan komen er geene kinderen meer, en de man leeft gelukkig met die, welke hij heeft en met zijne lieve echtgenoote? Ik antwoord: Het is waar, de kinderen schreeuwen niet meer, kwijlen niet meer, zuigen niet meer, maar zij moeten opgevoed worden. Ik stel eens, men is de ondragelijke last van A B en spellen leeren door, dan komt de vraag, wat is beter schoolleggen of onderwijs in huis te laten geven? Dit eischt nadenken en kost uren slaaps. Beslist men voor het schoolleggen - ach! dan moet het lieve kind weggezonden worden, dan moet men aan een ander overlaten wat men zoo gaarne zelf voleindigd had. - Kiest men huisselijk onderwijs, dan moet er een Gouverneur of eene Gouvernante gezocht worden. Men slaagt, zoo het schijnt naar genoegen, nieuwe bezems vegen schoon, maar het hin- | |
| |
kende paard komt achteraan, in beide wijzen van doen vindt men moeijelijkheden, dingen die men gaarne anders had, maar niet verhelpen kan; of men slaagt niet, en dan moet er weder van voor af aan met zoeken begonnen worden. Vader en moeder flijten hunne dagen in gepeins en gesprek over het belang hunner kinderen. Eindelijk zijn deze zoo ver gekomen dat zij de wereld moeten intreden; voor de jongens dient een beroep, voor de meisjes een établissement gezocht te worden; het eerste te vinden kost veel moeite en veel gepeins; het andere te vinden kost misschien nog meer! Men vindt iets voor de jongens, de een wil niet werken, de andere verkwist en verspeelt wat hij met werken gewonnen heeft, een derde gaat zich in andere ongeregeldheden te buiten, de ouders lijden er door, moeten bijpassen of weder goed zien te maken, wat verdorven is. De meisjes getrouwd zijnde worden loszinnig, verzuimen hare huisselijke zaken, enz. enz. De ouders hebben ook over haar reden om zich te bedroeven. Stel eens dat alles naar wensch gaat; dat de jongens zich wél gedragen en goede kostwinningen bekomen, en dat de meisjes naar den zin van hare ouderen huwelijken aangegaan hebbende, zich wel schikken, dan blijven de ouders toch alleen zitten. Vader ziet moeder aan, maar vindt haar niet meer schoon, hij praat met haar, maar meer als met eene zuster dan als met eene geliefde; de ouderdom komt, het graf gaapt, een van beide echtgenooten zinkt weg, en de overblijvende heeft geen vermaak in het leven meer, of beide sterven - en weldra wordt vergeten hoe
| |
| |
zij bemind, zich afgesloofd, zich voor hunne nakomelingen verdienstelijk gemaakt hebben. Ondertusschen hoe hebben zij hun leven gesleten? in zorgen, in moeiten, in tobben, zonder veel genot. O! lieve willem trouw nooit! noch met eene schoone vrouw, omdat zij schoon, noch met eene, verstandige, omdat zij verstandig, noch met eene vrolijke, omdat zij vrolijk is. Want in alle zult gij gebreken vinden, geene zal u gelukkiger kunnen maken, dan gij alleen bijvende geweest zoudt zijn.
Dit is de opregte meening van uwen Vriend
diederik van B.
|
|