mogt inbeelden dat ik zoo veel tijd had noodig gehad als van den 19 tot heden verloopen is, om te weten wat ik op uw allerzonderbaarst voorstel antwoorden moest. Gij durft u mijn's vaders besten vriend noemen, en verstout u mij aan te zoeken tot het doen van een' hem hoogst beleedigenden stap! Nooit Mijnheer! zou ik u daartoe in staat gedacht hebben. Hoezeer ik (verschoon mij dat ik dit zeg) hoezeer ik wel eens getwijfeld heb aan de opregtheid van uwe vriendschap voor mijn' vader, nimmer is in mij het denkbeeld opgekomen dat gij hem zoo weinig achtedet als gij thans bewijst te doen. Ik zelve vind mij grootelijks beleedigd door de wijze ten minste waarop gij mij uwe meening te kennen geeft. Ik verwerp uw hart en uwe hand, schrijf mij nooit weder over uwe gewaande liefde - gij kunt mij niet liefhebben, want gij toont dat gij mij niet acht. - Ik ontsla u bij dezen van alle verder opzigt over mijn's vaders huis, en verzeker u dat ik u daar nimmermeer op eene vriendelijke wijze zal kunnen ontmoeten, zoo gij van nu af aan de geringste poging durft wagen, om mij het voorgevallene te herinneren. Ten einde hetzelve zoo mogelijk te vergeten, heb ik uw' brief verscheurd, verscheur den mijnen, en laat zoo de geheele zaak als nimmer gebeurd zijnde beschouwd worden.
emilia P.