mij wat van moest sturen, om dat ik uwes vaders beste vriend ben, maar hij hoort dit met doove ooren aan en doet het niet. Vriendelijk kan ik ook juist niet zeggen dat de meid mij antwoordt als ik vraag hoe vele eijeren de kippen daags wel leggen, of zij wel denkt om de vaten te laten kuipen eer zij aan het inmaken van de snijboonen begint, enz. - maar ongeregeldheden word ik niet gewaar, dat moet ik bekennen. Ik zou Wel-Ed. Geb. Jonkvr. wel wenschen dat ik iets kwaads bespeurde, om het u te kunnen melden, en u zoo doende te nopen om spoedig terug te keren. Zonder u Zeist mij doodsch, mijn leven mij tot eenen last, ja ik bemin u, lang heb ik het u willen zeggen, nooit heb ik gedurft; toen vader te huis was vreesde ik dat hij, zelfs tegen mij, daarom boos zou kunnen worden; toen hij weg was zat iemand artders mij in den weg, nu eindelijk spreek ik en hoop ik dat gij de zaak in ernstige overweging zult nemen; al ben ik eenige jaren ouder dan gij lieve Jufvrouw, wat doet er dat toe; schenk mij uwe hand. Indien gij gunstig over mij denkt zou de geheele zaak beklonken kunnen zijn eer vader terug kwam, want gij zijt toch ook uwe eigen meesteresse, en behoeft geene toestemming af te wachten. Komt de oude heer dan te huis, zoo vindt hij een schoonzoon in den man dien hij zijn' vriend noemt, en dit zal hem zeker wel bevallen. Bevalt het hem niet, wordt hij gramstorig, zoo laten wij hem brommen en storen er ons niet aan. O! lieve Jufvrouw, o mijne Engelinne, ver-