ik ben afhankelijk en schoon ik zulks weet, wordt het mij dikwijls genoeg herinnerd door de moeder van mijne élève, die op verre na de persone niet is, met welke ik zou verkiezen dagelijks om te gaan, indien ik te kiezen had. In de eerste dagen van mijn verblijf in het huisgezin van den Heer S. had ik veel te stellen met clémentina (gij weet dit is de naam van het mij toevertrouwde kind). Bemerkt hebbende dat zij bijkans niets wist noch doen konde, waartoe andere meisjes van hare jaren instaat zijn, hield ik haar dit gebrek onder het oog, zij werd toornig en bewees mij dat zij gewend was, al haar doen te zien prijzen. Tot eenigen gezetten arbeid kon ik haar niet krijgen, hetzij dien arbeid het hoofd of de handen bezig houden moest. ‘Ik heb daar geen' last toe,’ of ‘dit verveelt mij’ - of - ‘hier meê kan ik niet klaar komen’ - waren hare uitspraken, al zeer kort nadat wij het een of ander te zamen begonnen hadden, en het was mij dan niet meer mogelijk haar weder aan den gang te brengen. Wel ver van dat de moeder deze verkeerdheid harer dochter zou tegen gegaan hebben, stijfde zij dezelve gedurig, of door mij als ik klaagde in hare tegenwoordigheid te zeggen, dat ik ook niet te veel van clémentine vergen moest, of door ons telkens in den tijd tot de lessen bestemd te komen storen, dan eens om wat nieuws te vertellen, dan eens om iets, hetwelk zij gekocht had, te laten zien, dan eens om het kind tot een bezoek of op eene wandeling mede te nemen, welk alles, al deed het geen onmiddellijk kwaad