geene schuld in mij. Gij weet twee lieve jongetjes had ik verloren, toen wilhelmina's geboorte het leven aan hare mij zoo dierbare moeder kostte. Dit kind was mij alles; ik wijdde aan hare opvoeding mijn geheele leven toe, en hertrouwde niet, om meer onverdeeld al mijne zorgen aan haar te kunnen besteden. Ik alleen was haar onderwijzer, haar gids op de levensbaan. Dan helaas! ik bemerkte al spoedig dat de inborst van mijn kind niet zoodanig was als ik het wel verlangde; ik gebruikte strengheid, maar zag dat die de kwaal slechts verergerde, dus poogde ik door zachtheid mijn oogmerk te bereiken, ik slaagde beter, maar nooit geheel zoo als ik wel zou hebben gewenscht. Toen wachtte ik het beste van den tijd, steeds zoekende het hart van mijne dochter door teederheid te winnen. Want neem mij dit niet kwalijk, ik kan niet gelooven, dat het immer goed is, dat kinderen voor hunne ouders sidderen; ik wensch van harte dat de uwe zich altijd zullen blijven gedragen zoo als zij tot nog toe deden, maar ware het eens anders, gebeurde er eens iets waarin uw dwang niets vermogt, welke middelen tot tcrugbrenging van uw schuldig kind zoudt gij dan in het werk stellen, daar gij u meer gevreesd dan bemind hebt gemaakt, en dus door den invloed van wederzijdsche liefde, niets zoudt kunnen uitregten? Door wilhelmina's dwaze daad heb ik bemerkt dat ik mij te veel gevleid had, maar nog verander ik niet van maatregelen, nog geloof ik haar eer door goedheid dan door geftrengheid tot betere gedachten te zullen