De kleine pligten (4 delen)
(1824-1827)–Margaretha Jacoba de Neufville– Auteursrechtvrij
[pagina 141]
| |
haar niet dan als Mevrouw bernetti weder zien zou. Gelukkiglijk heeft zij haar geheele oogmerk niet kunnen bereiken, haar minnaar is, eer het huwelijk voltrokken was, een slagtoffer geworden van de wraak eens beleedigden. Ik kan den hemel niet genoeg danken voor zijne bewaring van mijn schuldig kind, zij is ten minste nu nog dezelfde die zij te voren was, (want hiervan ben ik door hare herhaalde verzekeringen thans overtuigd) uitgenomen, en dit is al verschrikkelijk genoeg, de schande die op haar rust. Maar tot mijn bitter leedwezen, heeft zij van die schande het regte gevoel nog niet; zij klaagt meer over haar ongeluk van den vijand hares minnaars ontmoet te hebben en over de gevolgen van die ontmoeting, dan zij zich verheugt van aan de haar bedreigende ellende, ontsnapt te zijn. Zij toont geen berouw over haren mistap, en schijnt niet te begrijpen dat zij mijne ziel doorwond heeft. Ik lijde meer dan zij: ik durf mij nergens vertoonen, ik schrik voor ieder vriend die mij komt bezoeken, en wilhelmina zou gaarne uitgaan, indien ik het haar veroorloven wilde, zij verwondert zich dat geen van hare bekenden haar komt beklagen! Wat zal ik toch met dit verdwaasde kind aanvangen? Aan u alleen durf ik mijne verlegenheid openbaren, van u alleen, die het hart van uwe in alle opzigten zoo voorbeeldige dochter gevormd hebt, kan ik raad en hulp verwachten. Tot nog toe houd ik wilhelmina opgesloten, de dienstboden hebben last haar niet uit te laten gaan, geene brieven van haar te bestellen, ten zij ik eerst | |
[pagina 142]
| |
gezien heb aan wie die geaddresseerd zijn; haren tijd moet zij slijten of op hare kamer of bij mij, maar gij begrijpt ligt hoe weinig aangenaam onze omgang is, en hoe onmogelijk ik de zaken altijd kan laten blijven in den staat in welken zij tegenwoordig zijn. Het is waar dat alle vrees voor den verleider door zijnen dood verdwenen is, en dat de persoonlijke aantrekkelijkheden van mijne dochter te luttel zijn, om mij de vrees in te boezemen, dat zij spoedig eene nieuwe gevaarlijke conquête zou maken, vooral nu, daar het hof met al de wufte Franschen die er bij behooren hier van daan is, maar er zijn toch helaas nog eene menigte vreemdelingen hier, die wilhelmina het zij in gezelschap, het zij op hare wandelingen, indien zij eens weder uitging, zou kunnen ontmoeten, en zoo niet door haar schoon, ten minste door haren rijkdom behagen! Wat eens gebeurd is, doet mij voor een tweede onheil sidderen. Ware mijne dochter een jaar of tien jonger dan zij is, ik zond haar naar eene school, of name eene strenge Gouvernante bij haar; maar zij is 24 jaren oud, welhaast ben ik al mijne magt over haar kwijt, en wat wordt er eens van haar, indien ik haar thans niet tot inkeer kan doen komen! Bittere tranen bevochtigen dit papier, terwijl ik over de bedroevende zaak ernstig nadenk en schrijf. Hebt gij een troostwoord, hebt gij eenen goeden raad, o! om 's Hemels wil onthoudt mij dien niet! Gij weet hoe groot voor u de hoogachting is van
Uwen Vriend Z. |
|