XLVII. Brief.
De heer Tiberne aan Karolina M.
Mejufvrouw!
De reden van mijn vertrek uit Amsterdam heb ik gemeend u niet te moeten openbaren, eer ik wist of ik in vreugde tot u, mijne beminde! zou kunnen wederkeeren. Thans daar de zon des voorspoeds mij beschijnt, haast ik mij u het geheele raadsel te ontvouwen. Ik vertrok arm, om te gaan zien hoe het noodlot zou beschikken, over zekere oude oudtante, welke te Maubeuge erg ziek lag. Ik keer rijk terug, daar het de goede atropos behaagd heeft eenen levensdraad, die lastig gerekt was, af te snijden. Mijnen persoon en mijne schatten werp ik